201501575/2/R3.
Datum uitspraak: 30 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], gevestigd te Dongen, en anderen (hierna: [verzoeker] en anderen),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Dongen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 april 2015, waar [verzoeker] en anderen, van wie [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. van der Aa, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. A.C. Barten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], belanghebbende, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. W. Krijger, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een zorgaccommodatie ten behoeve van gezondheidszorg in de vorm van dagbesteding en logeeropvang op het perceel [locatie] in Dongen.
3. Over het betoog van de raad dat [verzoeker], [belanghebbende C] en [belanghebbende B] geen spoedeisend belang hebben bij het verzoek, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de raad erkent, bestaat in elk geval aan de zijde van [belanghebbende A] een spoedeisend belang. Reeds hierom leidt het betoog van de raad niet tot het oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
4. [verzoeker] en anderen betogen onder meer dat de raad het plan ten onrechte heeft getoetst aan de "Notitie Vitaal Buitengebied Dynamisch Buitengebied Dongen" (hierna: Notitie Vitaal Buitengebied). Volgens hen is de Notitie Vitaal Buitengebied niet aan te merken als beleid, omdat deze alleen is opgesteld ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkeling.
Subsidiair betogen [verzoeker] en anderen dat het plan is vastgesteld in strijd met de uitgangspunten in de Notitie Vitaal Buitengebied. Zij voeren hiertoe aan dat de zorgaccommodatie niet kan worden aangemerkt als zorgboerderij. Voorts maakt het plan in strijd met de Notitie Vitaal Buitengebied een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied mogelijk.
[verzoeker] en anderen beogen met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
4.1. In haar uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201200586/1/R3 heeft de Afdeling het bestemmingsplan "Buitengebied" wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel [locatie], dat in dezelfde ontwikkeling voorzag als het thans voorliggende plan, vernietigd. Daartoe heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de in afwijking van het gemeentelijke beleid toegestane bouwmogelijkheden niet had gemotiveerd. De raad erkent in het verweerschrift dat genoemde uitspraak weliswaar aanleiding is geweest het gemeentelijke beleid aan te passen, maar stelt dat de Notitie Vitaal Buitengebied ook is vastgesteld ten behoeve van andere gevallen waarin behoefte bestaat aan ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden. Van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter een bevestiging in de plantoelichting, waarin staat dat de gemeente Dongen toepassing wil geven aan de verruimde mogelijkheden in het provinciale beleid voor nieuwe economische ontwikkelingen in het buitengebied. Om daar richting aan te geven, zo staat in de plantoelichting, is de Notitie Vitaal Buitengebied opgesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de Notitie Vitaal Buitengebied alleen is opgesteld ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkeling.
4.2. In de Notitie Vitaal Buitengebied staat dat sociale of maatschappelijke functies die een duidelijke relatie hebben met het buitengebied, zoals bijvoorbeeld een zorgboerderij, niet onder de categorie van functies vallen die naar hun aard thuishoren in kernen of op bedrijventerreinen. Voor het begrip zorgboerderij is geen definitiebepaling opgenomen in de Notitie Vitaal Buitengebied. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene zorgaccommodatie kan worden gezien als zorgboerderij als bedoeld in de Notitie Vitaal Buitengebied en daarom past in de omgeving van het plangebied, dat ligt in het buitengebied. Daartoe is van belang dat de zorgaccommodatie een voormalig agrarisch bedrijf betreft en het boerderijgebouw als bedrijfswoning bij de zorgaccommodatie is betrokken. Anders dan [verzoeker] en anderen stellen, is het standpunt van de raad dat ook het type bebouwing mag worden betrokken bij de vraag of sprake is van een zorgboerderij als bedoeld in de Notitie Vitaal Buitengebied, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk.
Voorts is in de Notitie Vitaal Buitengebied geen definitiebepaling opgenomen voor het begrip grootschalige ontwikkeling. Voor de vraag of de in het plan voorziene ontwikkeling grootschalig is, heeft de raad aansluiting gezocht bij de definitie voor grootschalige ontwikkeling in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014), hetgeen de raad vrij staat. De in het plan voorziene ontwikkeling leidt volgens de raad tot 14.000 bezoekers per jaar. [verzoeker] en anderen hebben dit niet bestreden. In artikel 1.36 van de Verordening 2014 wordt een ontwikkeling waarbij de som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen meer dan 150.000 bedraagt als grootschalige ontwikkeling aangemerkt. Er bestaat op voorhand dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in een ontwikkeling van een omvang die passend is in het buitengebied.
5. [verzoeker] en anderen vrezen geluidoverlast te zullen ondervinden ten gevolge van het plan en betogen dat de raad zich ten onrechte op het akoestisch rapport "Akoestisch Onderzoek [vergunninghouder]" van onderzoeksbureau Sain milieuadvies van 11 juli 2014 (hierna: het akoestisch rapport) heeft gebaseerd. Zij voeren aan dat het akoestisch rapport onjuistheden bevat. Zo is in het akoestisch rapport van verkeerde geluidnormen uitgegaan. Het plangebied en de omliggende woningen liggen volgens [verzoeker] en anderen in een buitengebied waar zowel van lagere normen voor het gemiddelde geluidniveau als voor het maximale geluidniveau moet worden uitgegaan, mede gelet op de bestaande geluidbelasting ter plaatse. Volgens hen diende de raad bij de vaststelling van het plan uit te gaan van de normen in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (hierna: Handreiking).
Voorts wordt in het akoestisch rapport uitgegaan van 35 kinderen die spelen op speelterrein 2. Ingevolge artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder b, aanhef en sub 2, van de planregels mogen daar echter 45 kinderen spelen. In deze bepaling staat volgens [verzoeker] verder ten onrechte dat op speelterrein 2 het maximaal aantal speeluren 420 bedraagt met dien verstande dat maximaal 45 kinderen gedurende 9 uren mogen spelen. Het maximaal aantal speeluren op het speelterrein 2 moet volgens hen in dat geval 405 zijn.
[verzoeker] en anderen betogen verder dat in artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder d, van de planregels het aantal spelende kinderen per speelterrein ten onrechte niet is gemaximeerd.
Volgens [verzoeker] en anderen is ten onrechte in het plan toegestaan dat 20 kinderen tussen 20.00 en 0.00 mogen buiten spelen op korte afstand tot de woningen van derden. Voorts is de logeeropvang volgens hen in de planregels ten onrechte niet beperkt tot het weekend en de schoolvakanties, hetgeen de raad wel heeft beoogd.
5.1. Aan het hele plangebied is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Voorts is aan het plangebied grotendeels de aanduiding "zorgboerderij" toegekend. Verder is aan een deel in het midden van het plangebied de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 1" toegekend en is aan een deel aan de noordoostzijde van het plangebied de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 2" toegekend.
Ingevolge 1.48 van de planregels moet onder zorgboerderij worden verstaan: (voormalig agrarisch) bedrijf gevestigd in het buitengebied dat een aanbod verzorgt voor mensen met een integratieproblematiek omwille van ziekte, stoornis, handicap, problematische opvoedingssituatie en / of (licht) delinquent verleden en na professionele beoordeling daartoe in staat te zijn geacht zonder enig ernstig veiligheidsrisico voor derden, door middel van therapie geholpen te worden met als doel het (re)integreren van de mens in de samenleving, waarbij sprake is van een combinatie van zorg en functioneel gebruik van de groene ruimte. De behandeling kan daarbij bestaan uit assertiviteitstraining, gedachtentraining, creatieve therapie, psychomotore therapie, ontspanningsoefeningen, therapie in combinatie met het kleinschalig verzorgen van dieren of naar aard gelijk te stellen behandelingen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding "zorgboerderij", met dien verstande dat als onderdeel van de zorgboerderij uitsluitend de volgende voorzieningen zijn toegestaan:
1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dagbesteding", uitsluitend gezondheidszorg in de vorm van dagbesteding;
2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - logeeropvang", gezondheidszorg in de vorm van een logeeropvang, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ook gezondheidszorg in de vorm van dagbesteding kan plaatsvinden.
(…);
4. uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 1" en "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 2", speelvoorzieningen;
(…);
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen 1" en "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen 2", geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge lid 3.1.1, aanhef en onder a, mag de gezondheidszorg in de vorm van dagbesteding uitsluitend in de dagperiode plaatsvinden ten behoeve van maximaal 50 cliënten van de zorgboerderij.
Ingevolge het bepaalde onder b, aanhef en sub 2, mag ten behoeve van de gezondheidszorg in de vorm van dagbesteding als bepaald in lid 3.3.1, onder a, gebruik worden gemaakt van de speelvoorzieningen, met dien verstande dat daarbij de volgende verdeling van de speeluren in acht wordt genomen: het aantal speeluren op de speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 2" bedraagt maximaal 420, met dien verstande dat maximaal 45 kinderen gedurende 9 uren mogen spelen.
Ingevolge het bepaalde onder c kan in aanvulling op het bepaalde in lid 3.3.1, onder a, gedurende de dagperiode de gezondheidzorg in de vorm van dagbesteding gelijktijdig met de gezondheidszorg in de vorm van logeeropvang plaatsvinden ten behoeve van in totaal maximaal 70 cliënten.
Ingevolge het bepaalde onder d mag ten behoeve van het gebruik als bepaald in lid 3.3.1, onder c, gebruik worden gemaakt van de speelvoorzieningen, met dien verstande dat daarbij de volgende verdeling van de speeluren in acht wordt genomen: het aantal speeluren op de speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 1" en "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 2" samen bedraagt maximaal 840.
Ingevolge het bepaalde onder e mag de gezondheidszorg in de vorm van logeeropvang in de dagperiode, avondperiode en nachtperiode plaatsvinden ten behoeve van maximaal 20 cliënten van de zorgboerderij.
Ingevolge het bepaalde onder f mag ten behoeve van het gebruik als bepaald in lid 3.3.1, onder e, gebruik worden gemaakt van de speelvoorzieningen, met dien verstande dat daarbij de volgende verdeling van de speeluren in acht wordt genomen:
1. het aantal speeluren op de speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 1" en "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 2" samen bedraagt in de avondperiode maximaal 60;
2. het aantal speeluren op de speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 1" en "specifieke vorm van maatschappelijk - speelterrein 2" samen bedraagt in de nachtperiode maximaal 20.
5.2. Uit hoofdstuk 2 van het ten behoeve van het plan opgestelde akoestisch rapport blijkt dat bij het onderzoek naar de te verwachten geluidbelasting van het initiatief toepassing is gegeven aan de daartoe geadviseerde toetsingssystematiek als opgenomen in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. In deze paragraaf is onder stap 2 opgenomen dat in het geval niet kan worden voldaan aan de aanbevolen richtafstand, akoestisch onderzoek dient te worden verricht. De VNG-brochure kent op dit punt alleen het onderscheid tussen het gebiedstype rustige woonwijk en het gebiedstype gemengd gebied. Andere normen voor een rustig buitengebied worden niet gehanteerd. In het akoestisch onderzoek is van het gebiedstype rustige woonwijk, waarvoor lagere maximale geluidnormen gelden, uitgegaan. Voorts is de Handreiking een instrument bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu en is de raad niet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan de in de Handreiking neergelegde geluidnormen als uitgangspunt te nemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op de in het akoestisch rapport gehanteerde geluidnormen voor het gebiedstype gemengd gebied heeft kunnen baseren.
In het akoestisch rapport is de te verwachten geluidbelasting bij activiteiten die kunnen worden uitgevoerd met de bestaande bebouwing (hierna: scenario huidig) en die ten gevolge van de maximale mogelijkheden van het plan onderzocht (hierna: scenario maximaal). Voor het scenario huidig is uitgegaan van 35 kinderen die gedurende 12 uur buiten spelen op speelterrein 2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder b, aanhef en sub 2, van de planregels mag op speelterrein 2 het daarbij behorende aantal speeluren worden gespeeld, maar met dien verstande dat maximaal 45 kinderen 9 uur buiten mogen spelen. Ter zitting is door de deskundige van Sain milieuadvies toegelicht dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van de gemiddelde geluidbelasting die een spelend kind veroorzaakt. Volgens de deskundige van Sain milieuadvies is voor de te verwachten gemiddelde geluidbelasting niet relevant of 35 kinderen gedurende 12 uur spelen of 45 kinderen gedurende 9 uur spelen. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om aan deze uitleg te twijfelen. Het spelen van 45 kinderen gedurende 9 uur leidt tot een totaal aantal speeluren van 405, en artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, aanhef en sub 2, van de planregels bevat in zoverre een omissie. Gelet op de uitleg van de deskundige van Sain milieuadvies bestaat evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat de te verwachten geluidbelasting van de in het plan toegestane gebruiksmogelijkheden op speelterrein 2 in het akoestisch rapport is onderschat. Gelet hierop is het treffen van een voorlopige voorziening niet noodzakelijk.
In het akoestisch rapport staat voorts dat bij het scenario maximaal in tegenstelling tot het scenario huidig het aantal spelende kinderen per speelterrein niet wordt gemaximeerd. De conclusie in het akoestisch onderzoek is dat ook bij het scenario maximaal aan de normstellingen kan worden voldaan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een maximering van het aantal spelende kinderen per speelterrein in artikel 3, lid 3.3.1, onder d, van de planregels.
Voorts is in het scenario maximaal uitgegaan van 20 buiten spelende kinderen in de nachtperiode, daargelaten de vraag of deze situatie zich zal voordoen. Zoals hiervoor is overwogen staat in het akoestisch onderzoek dat ook bij het scenario maximaal wordt voldaan aan de normstelling. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat desondanks een onaanvaardbare geluidhinder van 20 buiten spelende kinderen in de nachtperiode valt te verwachten. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht logeeropvang buiten het weekend en schoolvakanties ook aanvaardbaar te achten. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de logeeropvang te beperken tot het weekend en de schoolvakanties.
6. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Door de in het plan voorziene geluidwerende voorziening ter plaatse van de woning van [belanghebbende A] wordt zijn uitzicht onevenredig beperkt. Volgen [verzoeker] en anderen heeft de raad geen deugdelijke belangenafweging gemaakt.
6.1. Aan een strook grond van ongeveer 68 m lang en 1 m breed aan de westzijde van het plangebied is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen 1" toegekend. Ter hoogte van het perceel van [belanghebbende A] zijn aan deze strook grond de aanduidingen "maximumbouwhoogte (m) = 3" en "minimumbouwhoogte (m) = 3" toegekend. Het perceel van [belanghebbende B] ligt op een afstand van 25 m ten zuiden van het plangebied. Niet is gebleken dat op het perceel van [belanghebbende C], naast de exploitatie van het bedrijf van [verzoeker], wordt gewoond.
6.2. Niet kan worden uitgesloten dat de zorgaccommodatie zal leiden tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [belanghebbende B] en [belanghebbende A]. De raad heeft ter zitting toegelicht bij zijn belangenafweging te hebben betrokken dat thans op het perceel van [belanghebbende A] begroeiing van 2 m hoog staat en het in het plan voorziene geluidscherm ter plaatse van zijn perceel daarom leidt tot een beperkte wijziging van de bestaande situatie. Voorts heeft de raad bij zijn belangenafweging betrokken dat de geluidwerende voorziening zal worden beplant en geluidschermen van 2 m hoog ter plaatse vergunningvrij kunnen worden opgericht. Daarom heeft de raad meer gewicht toegekend aan het belang bij het realiseren van de zorgaccommodatie dan bij het belang van [belanghebbende A] bij het behoud van zijn uitzicht. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de afstand tussen het perceel van [belanghebbende B] en het plangebied, heeft de raad niet hoeven uitgaan van een zodanig ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [belanghebbende B] en [belanghebbende A] dat hij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het realiseren van de zorgaccommodatie dan aan het belang van [belanghebbende B] en [belanghebbende A] bij het behoud van hun huidige woon- en leefklimaat.
7. In hetgeen [verzoeker] en anderen overigens hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vletter
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015
653.