201407434/1/A2.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2014 in zaak nr. 13/4398 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over het berekeningsjaar 2009 toegekende kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op € 13.726,00 en van [appellante] gevorderd een bedrag van € 8.351,00 terug te betalen.
Bij besluit van 1 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij deze dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op de Wko de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Awir is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 1 juli 2013 ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat er ten behoeve van de zoon van [appellante], [zoon], geen gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgevonden. Er bestaat dan ook geen aanspraak op kinderopvangtoeslag voor [zoon], aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij geen aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag voor haar [zoon].
3.1. [appellante] voert aan dat zij geen kinderopvangtoeslag voor [zoon] heeft aangevraagd, maar dat de Belastingdienst/Toeslagen een fout heeft gemaakt en als gevolg hiervan ook een voorschot kinderopvangtoeslag voor [zoon] heeft toegekend. Verder voert [appellante] aan dat zij uit overmacht heeft gehandeld. Haar echtgenoot en haar broer zijn in 2007 slachtoffer geworden van een roofoverval in de [avondwinkel] in Amsterdam. Bij die roofoverval is haar broer overleden. De avondwinkel werd gesloten en haar man kreeg depressieve klachten. Na een jaar is het weer gelukt om een onderneming te starten. Omdat zowel zij als haar man weer werkte, moest er opvang voor [zoon] worden geregeld. De reguliere kinderopvang had echter lange wachttijden, zodat zij ervoor heeft gekozen om [zoon] door de buurvrouw te laten opvangen. Het voorschot heeft zij daarbij gebruikt om de buurvrouw te betalen. In nasleep van de roofoverval had zij veel schulden gekregen en het lukte daarom niet om de oppas met eigen middelen te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen had naar deze bijzondere omstandigheden moeten kijken, aldus [appellante].
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verweerschrift bij de rechtbank erkend een fout te hebben gemaakt. Nadat [appellante] de ingangsdatum voor de kinderopvang van haar [dochter] - voor wie zij de aanvraag had ingediend - had doorgegeven, zijn de gegevens abusievelijk gekoppeld aan het burgerservicenummer van [zoon], mogelijk omdat de kinderen dezelfde voorletter en achternaam hebben. Vervolgens is aan [appellante] voor zowel [dochter] als [zoon] bij besluit van 1 april 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4.1. [appellante] heeft toegegeven dat zij op de hoogte was van de fout van de Belastingdienst/Toeslagen. [appellante] had dan ook kunnen vaststellen dat het voorschotbesluit van 1 april 2009 deels onjuist was. Hoewel aannemelijk is dat [appellante] en haar echtgenoot vanwege de roofoverval in de avondwinkel een moeilijke periode hebben moeten doormaken, had [appellante], gelet op hetgeen in artikel 17, eerste lid, van de Awir is bepaald, deze onjuistheid tijdig moeten doorgeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. De Afdeling is niet overtuigd dat [appellante] geen enkele mogelijkheid heeft gehad om die melding te doen.
Daarnaast heeft [appellante] nagelaten om de buurvrouw als gastouder te registreren om haar met tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau als gastouder van [zoon] in te zetten. Om het probleem te ondervangen dat er in de kinderopvanginstelling op dat moment geen plaats was, had [appellante] aldus in overeenstemming met de eisen die artikel 5, eerste lid, van de Wko stelt op een andere manier opvang voor [zoon] kunnen regelen. Daarbij heeft [appellante] niet met bewijsstukken gestaafd dat zij de buurvrouw voor de opvang van [zoon] heeft betaald, zodat zij ook in zoverre niet aan de vereisten heeft voldaan om voor kinderopvangtoeslag voor [zoon] in aanmerking te komen.
4.2. Aangezien in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 26 van de Awir een bedrag van € 8.351,00 van [appellante] heeft mogen terugvorderen.
4.3. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
636.