ECLI:NL:RVS:2015:1616

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
201408061/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor inlaat in boezemwaterkering en vervanging van beschoeiing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, wonend te Zevenhuizen, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2014. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard tegen een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit besluit, genomen op 21 februari 2011, verleende vergunning voor het leggen en hebben van een inlaat in een boezemwaterkering en het plaatsen en vervangen van beschoeiing in een hoofdwatergang ter plaatse van de Rottedijk (Rottekade) 39 te Zevenhuizen. De appellant betwistte dat het college voldoende onderzoek had gedaan naar de gevolgen van de wijziging van de waterhuishouding en stelde dat de vergunning niet alleen betrekking had op de vervanging van de inlaat, maar ook op de noodzaak van een nieuwe inlaat voor de waterhuishouding ten behoeve van nieuwe woonwijken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 maart 2015 ter zitting behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten had vergaard en dat de vergunning voor de inlaat niet leidde tot wijzigingen in de waterhuishouding. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belangen van de appellant niet onvoldoende waren meegewogen en dat de motivering van het besluit deugdelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201408061/1/A4.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2014 in zaak nr. 12/1032 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft het college aan het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard vergunning verleend voor het leggen en hebben van een inlaat in een boezemwaterkering en het plaatsen en het vervangen van beschoeiing in een hoofdwatergang ter plaatse van de Rottedijk (lees: Rottekade) 39 te Zevenhuizen.
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.C.H. Schrömbges, advocaat te Wijchen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Wilbers, J.A. van Beek en ir. M.J. van Appeldoorn, allen werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 21 februari 2011 is op grond van de Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard vergunning verleend voor het vervangen van twee inlaten met elk een diameter van 160 mm door een inlaat met een diameter van 400 mm. Door middel van de inlaat wordt water vanuit de Rotte de Vliet ingelaten. [appellant] woont aan de Vliet, op ongeveer 375 m van de inlaat, en is eigenaar van een aantal percelen, waaronder een perceel aan de Vliet dat is gelegen op ongeveer 35 m van de inlaat.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de voorbereiding van het besluit van 21 februari 2011 niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de wijziging van de waterhuishouding. [appellant] betwist dat bij het besluit van 21 februari 2011 enkel vergunning is verleend voor de vervanging van de inlaat, nu uit het in opdracht van deelgemeente Prins Alexander, Gemeentewerken afdeling Watermanagement en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard opgestelde ‘Deelgemeentelijk Waterplan Prins Alexander’ van 12 augustus 2008 (hierna: het waterplan) volgt dat een nieuwe inlaat benodigd is om voldoende water te kunnen inlaten ten behoeve van nieuwe woonwijken. Uit dit waterplan volgt volgens hem dat het vergroten van de inlaatcapaciteit tot gevolg heeft dat het waterpeil aanzienlijk zal stijgen, waardoor schade aan zijn eigendommen kan ontstaan. Verder stelt hij dat de berekeningen van het college over de effecten van het gebruik van de inlaat op de stroomsnelheid in de Vliet niet juist zijn, waardoor de toename van de stroomsnelheid wordt onderschat.
2.1. De wijze waarop de waterhuishouding is georganiseerd wordt geregeld bij afzonderlijke besluiten. Een voorbeeld van een dergelijk besluit is een peilbesluit, waarin waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren kunnen worden vastgesteld. Het besluit van 21 februari 2011 is niet een dergelijk besluit. Het voorziet slechts in het vervangen van een technische voorziening, maar bepaalt niet hoe deze voorziening moet worden gebruikt. De afstelling van de nieuwe inlaat is, net als die van de oude inlaat, afhankelijk van het gevoerde waterbeheer.
Nu het besluit van 21 februari 2011 geen gevolgen heeft voor de wijze waarop de waterhuishouding is georganiseerd, hoefde het college bij de voorbereiding van dit besluit geen onderzoek te doen naar eventuele wijzigingen in de waterhuishouding, die al dan niet volgen uit het door [appellant] aangehaalde waterplan. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college uitgevoerde berekeningen over de stroomsnelheid onjuist zijn. Het college heeft zich ter zitting overigens terecht op het standpunt gesteld dat, indien waterstanden optreden die afwijken van de daarvoor in het peilbesluit vastgestelde waarden, al dan niet veroorzaakt door de wijze waarop het water via de inlaat de Vliet wordt ingelaten, dit in een (handhavings)procedure over naleving van het peilbesluit aan de orde kan komen, en niet in de huidige procedure. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college bij de voorbereiding van het besluit van
21 februari 2011 niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming, omdat het ten onrechte heeft nagelaten voorzieningen te treffen waarmee de gevolgen van het wijzigen van de waterhuishouding voor [appellant] worden gecompenseerd.
3.1. Nu bij het besluit van 21 februari 2011 geen vergunning is verleend voor het wijzigen van de waterhuishouding, kan dit betoog reeds hierom niet slagen.
4. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college het belang bij een goede waterhuishouding onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming, omdat de inlaat niet op een nauwkeurige wijze kan worden afgesteld. Hij stelt dat de inlaatcapaciteit hierdoor onvoldoende nauwkeurig kan worden bepaald.
4.1. Het college stelt dat de inlaat waarvoor bij het besluit van 21 februari 2011 vergunning is verleend een roestvrijstalen inlaatconstructie is die zowel bij de kade aan de Rotte als bij de kade aan de Vliet boven water kan worden bediend en nauwkeurig regelbaar en afsluitbaar is. Dit in tegenstelling tot de oude inlaat, die slechts was voorzien van één afsluiter, die vanwege zijn ligging onder water moeilijk kon worden ingesteld. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de inlaat wordt bediend met een sleutel. Het stelt dat wekelijks wordt bezien of vanuit de Rotte meer of minder water via de inlaat de Vliet moet worden ingelaten. Dit is afhankelijk van de situatie ter plaatse. De inlaat is zo ingesteld dat deze maximaal 25 slagen open kan, hetgeen overeenkomt met de maximale capaciteit van de oude inlaat, aldus het college. Verder heeft het toegelicht dat het aantal slagen dat de inlaat openstaat wordt geregistreerd.
De Afdeling ziet geen aanleiding om aan voorgaande toelichting van het college te twijfelen. De rechtbank is er derhalve terecht van uitgegaan dat de nieuwe inlaat zodanig kan worden afgesteld dat het inlaatdebiet op het peilbesluit en eventuele andere beperkingen kan worden afgestemd.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft nagelaten het besluit van 21 februari 2011 deugdelijk te motiveren, omdat de door het college gestelde slijtage van de inlaat volgens hem, gezien het feit dat de oude inlaat pas 40 jaar oud is, niet aan de orde kan zijn.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat vergunning is verleend voor een nieuwe inlaat, omdat de oude inlaat, bestaande uit twee deels ijzeren buizen en een inlaatconstructie met een bronzen schroefdraad, moest worden vervangen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit door het college ingenomen standpunt onjuist is. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het besluit van 21 februari 2011 in dit opzicht deugdelijk is gemotiveerd.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Slump w.g. Van der Zijpp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
262-684.