201311542/3/R3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Heesch, gemeente Bernheze,
2. [appellant sub 2], wonend te Heesch, gemeente Bernheze,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2013, kenmerk 2013/55083, heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Heesch, reparatie ’t Dorp 49-59" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante sub 1] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2014, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Barkane en ing. J. van der Wel, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 10 september 2014, in zaak nr. 201311542/1/R3, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 31 oktober 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
[appellante sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het besluit van 31 oktober 2013 gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellante sub 1] een zienswijze naar voren gebracht. [appellant sub 2] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2015, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door ing. E. van Dijk en R.D. van ‘t Veer, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Muller Holding B.V., vertegenwoordigd door ir. W.A.M. Muller, bijgestaan door mr. M.C. Mulder, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het op de weg van de raad had gelegen om te onderzoeken of en in hoeverre het bestaande gebruik van de bovenverdieping van het pand op het perceel [locatie A] als zonne- en schoonheidsstudio werd beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Centrum" van 1993 of op grond van vergunningen is toegestaan. Niet is gebleken dat de raad dit heeft gedaan en evenmin is gebleken dat de raad de hiermee samenhangende belangen van [appellante sub 1] bij het besluit van 31 oktober 2013 tot vaststelling van het plan heeft betrokken. Gelet hierop is dit besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum-1" voor het perceel [locatie A], niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
2. Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd.
3. Bij tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak alsnog te onderzoeken of en in hoeverre het bestaande gebruik van de bovenverdieping van het pand op het perceel [locatie A] werd beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Centrum" of op grond van vergunningen is toegestaan en zo nodig een gewijzigde planregeling vast te stellen.
4. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak het plan gewijzigd vastgesteld door artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, aanhef en sub b, van de planregels gewijzigd vast te stellen. Het beroep van [appellante sub 1] wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 oktober 2014.
Het beroep van [appellante sub 1]
5. [appellante sub 1] voert in haar zienswijze aan dat de zonne- en schoonheidsstudio op onjuiste wijze in de planregels is verankerd. Zo had de raad het als zodanig bestemmen van de zonne- en schoonheidsstudio niet afhankelijk mogen stellen van een andere gebruiksvorm en de feitelijke invulling van het plan, omdat daardoor geen zekerheid bestaat of het gebruik van het pand voor de zonne- en schoonheidsstudio is toegestaan. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2005, in zaak nr. 200308242/1, en op de op 18 december 2014 ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van onder meer winkelruimte. Om deze reden had de raad ten behoeve van de zonne- en schoonheidsstudio bijvoorbeeld een afzonderlijke categorie binnen de bestemming "Centrum - 1" kunnen toekennen. Bovendien is de zonne- en schoonheidsstudio door deze wijze van bestemmen uitsluitend op de begane grond toegestaan, terwijl de bestaande zonne- en schoonheidsstudio op de bovenverdieping van het pand zit. Het bestemmingsplan is op het gewijzigde onderdeel derhalve onuitvoerbaar.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in de mogelijkheid om de zonne- en schoonheidsstudio na herontwikkeling van het plangebied te hervestigen. Met deze positieve bestemming is aan het planologische belang van [appellante sub 1] volledig tegemoet gekomen.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, aanhef en sub b, van de planregels zijn de voor "Centrum - 1" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel tot een maximum van 1.005 m² brutovloeroppervlak, met dien verstande dat binnen dit maximum tevens een maximum van 125 m² mag worden gebruikt voor dienstverlening in de vorm van een zonne- en schoonheidsstudio.
Ingevolge het bepaalde onder 3.1.2 is de onder 3.1.1, sub b, genoemde functie uitsluitend toegestaan op de begane grond.
5.3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad er voor gekozen het gebruik voor de zonne- en schoonheidsstudio op het perceel [locatie A] binnen de bestemming "Centrum - 1", gelet op artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, aanhef en sub b, van de planregels, als zodanig te bestemmen. Anders dan in het bestemmingsplan "Centrum Heesch, reparatie ’t Dorp 49-59" van 31 oktober 2013 en het daaraan voorafgaande bestemmingsplan "Centrum" van 1993 is het gebruik voor de zonne- en schoonheidsstudio daarmee bij recht toegestaan. Dat na de vaststelling van het plan een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in combinatie met winkelruimte is ingediend, doet daar niet aan af. Vanwege de herinrichting van het gebied is het gebruik voor de zonne- en schoonheidsstudio in het plan niet op de bovenverdieping toegestaan, maar beperkt tot de begane grond. Dit acht de Afdeling onder de gegeven omstandigheden niet onredelijk. De door [appellante sub 1] genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2005 had betrekking op een uitwerkingsplan waarin was gekozen voor een flexibel systeem waarbij binnen de toegekende centrumbestemmingen, anders dan in het voorliggende geval, in het gehele plangebied moest worden voldaan aan de maximale aantallen vloeroppervlak voor een veelheid aan functies. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de raad in het voorliggende plan niet vanuit het oogpunt van flexibiliteit voor een dergelijke planregeling heeft mogen kiezen en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan opgenomen regeling voor de zonne- en schoonheidsstudio is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Voor zover is betoogd dat de planregeling inzake de zonne- en schoonheidsstudio niet uitvoerbaar is en dat ziet op de vraag of er overeenstemming kan worden bereikt over de toekomstige huurprijs daarvan, betreft dit een privaatrechtelijke kwestie, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. De Afdeling ziet ook overigens in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden planonderdeel onuitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
6. De Afdeling heeft in overweging 6.2 van de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat [appellante sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het eventuele tekort van één parkeerplaats in pieksituaties niet in het aangrenzende gebied in het centrum van Heesch kan worden opgevangen. De Afdeling heeft voorts overwogen dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat de berekening van de raad onjuist is en dat het plan leidt tot een onaanvaardbare parkeeroverlast. Voor zover [appellante sub 1] zich keert tegen deze overweging van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
7. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van 30 oktober 2014 is ongegrond.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. [appellante sub 1] heeft onder meer verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen van het deskundigenrapport van 4 juni 2014 door het bureau DTV Consultants. Voor het opstellen van een deskundigenrapport wordt een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur gehanteerd. In de overgelegde factuur van DTV Consultants staat dat vier uur aan het opstellen van dat rapport is besteed. Wat betreft de door [appellante sub 1] verzochte vergoeding van verlet- en verblijfkosten is van belang dat deze kosten niet met stukken nader zijn onderbouwd. De Afdeling zal bij het vaststellen van de verletkosten daarom uitgaan van een forfaitair maximaal uurtarief van € 7,00 en van een forfaitair aantal uren van zes, zodat de verletkosten worden gesteld op € 42,00. De verblijfkosten worden forfaitair vastgesteld op € 15,16.
Het beroep van [appellant sub 2]
9. [appellant sub 2] richt zich onder meer tegen de gewijzigde vaststelling van het plan en voert daartoe aan dat de zonne- en schoonheidsstudio wederom ten onrechte niet kan terugkeren in het plangebied. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] geen beroep heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit van 31 oktober 2013, zodat hij moet worden geacht hierin te hebben berust. [appellant sub 2] is gelet op het voorgaande onder 5.3 niet in een nadeliger positie komen te verkeren als gevolg van het besluit van 30 oktober 2014 ten opzichte van de positie waarin hij zich bevond na het besluit van 31 oktober 2013. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen en nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, kan onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet worden aanvaard dat tegen het besluit van 30 oktober 2014, dat is genomen naar aanleiding van de uitspraak van 10 september 2014 zonder opnieuw toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb, alsnog beroep wordt ingesteld. Het beroep van [appellant sub 2] tegen dat besluit dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bernheze van 30 oktober 2014 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bernheze van 31 oktober 2013, kenmerk 2013/55083, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bernheze van 31 oktober 2013, kenmerk 2013/55083, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum-1" voor het perceel [locatie A];
IV. verklaart het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bernheze van 30 oktober 2014 ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Bernheze tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.201,74 (zegge: tweeduizend tweehonderdeen euro en vierenzeventig cent), waarvan € 1.715,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Bernheze aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Helder w.g. Bongertman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
709.