201405029/1/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hengstdijk, gemeente Hulst,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 mei 2014 in zaak nr. 13/4789 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
Procesverloop
Bij brief van 21 juli 2011 heeft het college aan Recreatiecentrum De Vogel B.V. meegedeeld dat aan haar van rechtswege omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van twee lichtmasten op het perceel kadastraal bekend gemeente Hontenisse, sectie P, nummer 917 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college het door [appellant] tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Recreatiecentrum De Vogel heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, en het college, vertegenwoordigd door M.J.R. van den Broecke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Recreatiecentrum De Vogel, vertegenwoordigd door mr. A.P.E. de Brouwer, advocaat te Roosendaal.
Overwegingen
1. De omgevingsvergunning ziet op de legalisering van twee lichtmasten van, blijkens onder meer het besluit van 9 juli 2013, alsmede de aanvraag om aanlegvergunning voor een rijbak op het perceel van 25 oktober 2005, ongeveer drie meter hoog ten behoeve van de belichting van de rijbak op het perceel. [appellant] woont op het ten zuidoosten van het onderhavige perceel gelegen perceel [locatie] te Hengstdijk. Tussen het perceel en het perceel waar [appellant] woont is een kreek gelegen.
2. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van die wet, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3. Recreatiecentrum De Vogel heeft aangevoerd dat [appellant] geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning.
Ter zitting is komen vast te staan dat de afstand van het perceel van [appellant] tot de lichtmasten ongeveer 450 m bedraagt. De woning van [appellant] is op een grotere afstand van ongeveer 490 m gelegen. Ter zitting is voorts aannemelijk geworden dat zicht op de lichtmasten vanaf het perceel van [appellant] wordt ontnomen door bomen en struiken aan de noordzijde van de kreek, alsmede door bomen en struiken die zich op het perceel van [appellant] bevinden, in de periode dat deze blad dragen. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de lichtmasten richting het westen schijnen, terwijl het perceel van [appellant] ten zuidoosten van de lichtmasten is gelegen. Bovendien zijn de lichtmasten naar beneden op de rijbak gericht. Grenzend aan de rijbak is een recreatieterrein gelegen, vanwaar lichtschijnsel afkomstig is. In het verlengde van de zichtlijn vanaf het perceel van [appellant] richting de onderhavige lichtmasten bevinden zich vier grotere lichtmasten ten behoeve van een andere rijbak.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het belang van [appellant] hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat dit belang rechtstreeks wordt geraakt door de omgevingsvergunning van rechtswege, zodat [appellant] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Het college heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 juli 2013 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 mei 2014 in zaak nr. 13/4789;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hulst van 9 juli 2013, kenmerk MBK/13/04540;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
580.