ECLI:NL:RVS:2015:1675

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201406627/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep en beroep tegen besluit inzake handhaving door college van burgemeester en wethouders van Someren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van A & R Auto's tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 25 juni 2014 het beroep van A & R Auto's gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Someren van 18 maart 2014 vernietigd. Dit besluit had betrekking op een handhavingsmaatregel die A & R Auto's verbood om voertuigen te laden, lossen en stallen bij de weg in Someren. Het college had eerder op 9 juli 2013 een dwangsom opgelegd voor deze handelingen. A & R Auto's stelde dat het college geen procesbelang had bij het hoger beroep, omdat het college op 2 december 2014 de eerdere besluiten had ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat A & R Auto's geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de eerdere besluiten niet meer van kracht waren. De Afdeling verklaarde zowel het hoger beroep als het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2014 niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt dat een belanghebbende niet telkens hoger beroep hoeft in te stellen tegen rechtbankuitspraken in het kader van toekomstige besluiten.

Uitspraak

201406627/1/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam A & R Auto's, wonend te Someren,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 juni 2014 in zaak nrs. 14/1546 en 14/1573 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college [appellant], voor zover van belang, onder het opleggen van een dwangsom gelast om het laden/lossen en stallen van voertuigen bij de weg [locatie] te Someren in het kader van de bedrijfsvoering te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college, onder wijziging van de grondslag van handhavend optreden, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 maart 2014 vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het besluit van 9 juli 2013 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft het college opnieuw het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en [appellant] gelast het laden en lossen van (schade)voertuigen, voor zover dit een tijdsbestek van twee uur na het arriveren van de schadevoertuigen (per vrachtwagen, ambulance of anderszins) overschrijdt, te staken en gestaakt te houden, en het plaatsen/stallen van (schade-)voertuigen in het kader van de bedrijfsvoering, voor zover dat een tijdsbestek van twee uur overschrijdt, te staken en gestaakt te houden.
[appellant] heeft daartegen gronden ingediend.
Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college de besluiten van 9 juli 2013 en 2 oktober 2014 ingetrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kuijken en A.J.M. van Son, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen procesbelang heeft bij zijn hoger beroep en bij het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2014. Daartoe voert het aan dat het de besluiten van 9 juli 2013 en 2 oktober 2014 bij besluit van 2 december 2014 heeft ingetrokken. Volgens het college kunnen [appellant] de oordelen van de rechtbank in de uitspraak van 25 juni 2014 in een eventuele nieuwe handhavingsprocedure niet worden tegengeworpen.
2. [appellant] heeft ter zitting van de Afdeling gesteld dat hij procesbelang behoudt bij zijn hoger beroep tegen de uitspraak van 25 juni 2014 en het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2014. Hij voert daartoe onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2014 in zaak nr. 201311575/1/R4 aan dat de rechtbank ten onrechte uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn beroepsgrond heeft verworpen dat de beheersverordening "Someren" onverbindend is. Volgens hem geldt wegens de onverbindendheid van de beheersverordening geen planologische regime en kan hij niet in zijn bedrijfsmogelijkheden worden beperkt door een nieuw vast te stellen bestemmingsplan. [appellant] vreest dat het college opnieuw handhavend tegen hem zal optreden en hem daarbij de uitspraak van 25 juni 2014 zal tegenwerpen, nu het college zich in het besluit van 2 december 2014 op het standpunt stelt dat op dit moment geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden.
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2008 in zaak nr. 200708855/1 wordt overwogen dat het college aan het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 25 juni 2014 bij het eventueel nemen van een besluit in de toekomst niet is gebonden. Het oordeel van de rechtbank dat de beheersverordening niet onverbindend is, staat voorts niet in de weg aan het in een nieuwe procedure tegen een ander besluit opnieuw aan de orde stellen van de verbindendheid van de beheersverordening en de mogelijke consequenties daarvan voor een nieuw vast te stellen bestemmingsplan. Een andersluidend oordeel zou tot gevolg hebben dat een belanghebbende telkens hoger beroep zou moeten instellen tegen een rechtbankuitspraak met het oog op eventuele toekomstige besluiten, hetgeen onwenselijk is.
Gelet op het voorstaande heeft [appellant] geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
4. Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft het college opnieuw het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5. [appellant] heeft evenmin procesbelang bij beoordeling van het besluit van 2 oktober 2014.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 oktober 2014 is eveneens niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het college heeft het besluit van 2 december 2014 genomen op andere gronden dan door [appellant] zijn aangevoerd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2014 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
270-761.