201407674/1/A4 en 201501768/1/A4.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
[appellant], wonend te Ooij, gemeente Groesbeek,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek,
voorheen: Millingen aan de Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Zaak nr. 201407674/1/A4
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om hem krachtens de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Millingen aan de Rijn (hierna: de Afvalstoffenverordening) aan te wijzen als inzamelaar van oud ijzer en metalen, afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft het college het besluit van 28 januari 2014 herroepen, het verzoek van [appellant] voor het jaar 2014 afgewezen en voor het jaar 2015 aangehouden.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Zaak nr. 201501768/1/A4
Bij besluit van 14 januari 2015 heeft het college een nieuw verzoek van [appellant] om hem krachtens de Afvalstoffenverordening aan te wijzen als inzamelaar van oud ijzer en metalen afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt, waarbij hij het college heeft verzocht om instemming met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het college heeft met dit verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de Afdeling ter behandeling als beroepschrift.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Gevoegde behandeling ter zitting
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 27 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, en het college, vertegenwoordigd door ing. G.H.A. Wagelmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2015 zijn de gemeenten Groesbeek, Millingen aan de Rijn en Ubbergen samengevoegd tot de nieuwe gemeente Groesbeek. Op grond van artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling geldt voor het gebied van de voormalige gemeente Millingen aan de Rijn nog steeds de Afvalstoffenverordening.
2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening wordt in deze verordening onder andere inzamelaars verstaan de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, kan het college naast de inzameldienst andere inzamelaars aanwijzen die belast zijn met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, is het verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.
Ingevolge het tweede lid geldt het verbod niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Besluit van 5 augustus 2014
3. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond dat aan het besluit van 5 augustus 2014 beleid ten grondslag is gelegd dat niet is gepubliceerd, ingetrokken.
3.1. [appellant] betoogt dat het college bij het besluit van 5 augustus 2014 ten onrechte zijn verzoek om te worden aangewezen als inzamelaar van oud ijzer en metalen heeft afgewezen voor het jaar 2014. Volgens hem handelt het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu het aan de afwijzing van zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd dat het de aanwijzing van meerdere inzamelaars voor een categorie huishoudelijke afvalstoffen onwenselijk acht, terwijl het twee anderen wel naast de inzamelingsdienst heeft aangewezen als inzamelaars van oud ijzer en metalen. Voorts voert [appellant] aan dat hij reeds jarenlang metaalafval inzamelt, waartegen het college nimmer handhavend heeft opgetreden, hij hiervoor een omgevingsvergunning heeft en dat hij beschikt over een nummer van vermelding op de lijst van vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars (hierna: de VIHB-lijst). Het besluit van 5 augustus 2014 is volgens [appellant] verder innerlijk tegenstrijdig, nu zijn verzoek is afgewezen voor het jaar 2014, terwijl voor het jaar 2015 de mogelijkheid is opengelaten dat hij wel in aanmerking komt voor aanwijzing als inzamelaar.
3.2. Het college heeft bij het besluit van 5 augustus 2014 toepassing gegeven aan de op dat moment geldende beleidsregel "Aanwijzing inzamelaars huishoudelijk afval" (hierna: de beleidsregel 2014). Deze beleidsregel houdt in dat aanvragen tot aanwijzing om in 2014 huishoudelijk afval in te zamelen worden geweigerd en aanvragen tot aanwijzing om in 2015 huishoudelijk afval in te zamelen worden aangehouden in verband met de voorziene gemeentelijke herindeling. Daarbij is als motivering vermeld dat de gemeente het aantal inzamelaars beperkt wil houden met het oog op de gemeentelijke herindeling en regionale wijzigingen en ontwikkelingen in de inzamelsystematiek van huishoudelijke afvalstoffen.
Er is geen grond voor het oordeel dat het in de beleidsregel 2014 vervatte beleid om in verband met de gemeentelijke herindeling geen nieuwe inzamelaars aan te wijzen kennelijk onredelijk is.
3.3. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat één van de door hem genoemde inzamelaars reeds vóór de inwerkingtreding van de beleidsregel 2014 was aangewezen als inzamelaar van oud ijzer en metalen. Het college heeft ter zitting verklaard dat dit ook geldt voor de andere door [appellant] genoemde inzamelaar. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Het is gelet hierop, anders dan waarvan [appellant] bij zijn betoog is uitgegaan, niet zo dat de door hem genoemde inzamelaars in strijd met de beleidsregel 2014 zijn aangewezen.
3.4. Dat [appellant] beschikt over een omgevingsvergunning voor een inrichting in Ubbergen, waarin onder meer opslag van afval plaatsvindt, en dat hij beschikt over een vermelding op de VIHB-lijst, laat onverlet dat hij voor de inzameling van huishoudelijk afval binnen de voormalige gemeente Millingen aan de Rijn een aanwijzing krachtens de Afvalstoffenverordening nodig heeft. [appellant] kon aan voornoemde omstandigheden, anders dan hij kennelijk meent, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zijn verzoek om aanwijzing als inzamelaar van afvalstoffen zou worden toegewezen. Ditzelfde geldt voor de door hem gestelde omstandigheid, wat daarvan verder zij, dat hij binnen de voormalige gemeente Millingen aan de Rijn reeds jarenlang huishoudelijke afvalstoffen van de categorie oud ijzer en metalen inzamelt zonder aanwijzing krachtens de Afvalstoffenverordening en het college daartegen tot op heden niet handhavend heeft opgetreden.
3.5. Dat het verzoek van [appellant] in het besluit van 5 augustus 2014 is afgewezen voor het jaar 2014, terwijl voor het jaar 2015 de mogelijkheid is opengelaten dat hij wel in aanmerking komt voor aanwijzing als inzamelaar, vloeit voort uit de toepassing van de beleidsregel 2014. Niet valt in te zien waarom het besluit van 5 augustus 2014 in zoverre innerlijk tegenstrijdig zou zijn.
3.6. Het betoog faalt.
4. Het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2014 is ongegrond.
Besluit van 14 januari 2015
5. [appellant] betoogt dat het college bij het besluit van 14 januari 2015 ten onrechte zijn verzoek om te worden aangewezen als inzamelaar van oud ijzer en metalen heeft afgewezen. Volgens hem moet ervan worden uitgegaan dat het door het college aan dit besluit ten grondslag gelegde beleid op 14 januari 2015 nog niet gold, nu in dat beleid wordt verwezen naar een uitvoeringsbesluit dat op dat moment nog niet was bekendgemaakt. Verder betoogt [appellant] dat het college hem ten onrechte niet heeft aangemerkt als bestaande instantie, die op grond van vorenbedoeld beleid voor aanwijzing in aanmerking komt, nu hij reeds jarenlang metaalafval inzamelt en voor zijn inrichting beschikt over een benodigde omgevingsvergunning en over een nummer van vermelding op de VIHB-lijst. Daarbij voert [appellant] aan dat het college een andere inzamelaar, die pas na [appellant] een verzoek tot aanwijzing heeft ingediend, wel als bestaande instantie heeft aangemerkt.
5.1. Het college heeft aan het besluit van 14 januari 2015 de beleidsregel "Beleid aanwijzing inzamelaars huishoudelijk afval 2015 en verder" (hierna: de beleidsregel 2015) ten grondslag gelegd. Hierin is neergelegd dat aanvragen tot aanwijzing, anders dan die van de bestaande instanties die in de uitvoeringsbesluiten zijn vermeld, om in 2015 en verder huishoudelijk afval in te zamelen, worden geweigerd. Daarbij is als motivering vermeld dat de gemeenten het aantal inzamelaars beperkt willen houden met het oog op de gemeentelijke herindeling en regionale wijzigingen en ontwikkelingen in de inzamelsystematiek van huishoudelijke afvalstoffen.
5.2. In artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit 2015 Afvalstoffenverordening van de gemeente Millingen aan de Rijn (hierna: het uitvoeringsbesluit) is bepaald wie voor de voormalige gemeente Millingen aan de Rijn krachtens de Afvalstoffenverordening zijn aangewezen als inzameldienst en inzamelaar.
In artikel 13 van het uitvoeringsbesluit is bepaald dat uitvoeringsbesluit in werking treedt op 1 januari 2015.
5.3. Anders dan [appellant] veronderstelt, is voor de vraag of de beleidsregel 2015 ten tijde van het nemen van het besluit van 14 januari 2015 gold, niet relevant op welke datum het uitvoeringsbesluit is bekendgemaakt. De beleidsregel 2015 is in december 2014 bekendgemaakt en in werking getreden en gold derhalve ten tijde van het nemen van het besluit van 14 januari 2015. Het uitvoeringsbesluit is overigens op 15 januari 2015 bekendgemaakt en gold, gelet op het bepaalde in artikel 13, vanaf 1 januari 2015.
5.4. Hetgeen [appellant] aanvoert, geeft geen grond voor het oordeel dat het in de beleidsregel 2015 vervatte beleid om in verband met de gemeentelijke herindeling ook voor het jaar 2015 en verder geen nieuwe inzamelaars aan te wijzen kennelijk onredelijk is. Voor zover [appellant] ter zitting heeft betoogd dat hierdoor de in het uitvoeringsbesluit aangewezen inzamelaars voor onbepaalde tijd als enigen over een aanwijzing kunnen beschikken, hetgeen volgens hem niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven over zogenoemde schaarse ontheffingen krachtens de Winkeltijdenwet, faalt dit betoog, reeds omdat geen sprake is van de door [appellant] veronderstelde aanwijzing voor onbepaalde tijd. In het uitvoeringsbesluit is vermeld dat dit besluit en derhalve ook de daarin opgenomen aanwijzing van inzamelaars geldt tot 31 december 2015.
5.5. Nu [appellant] niet is vermeld in artikel 2 van het uitvoeringsbesluit is hij geen bestaande instantie als bedoeld in de beleidsregel 2015, zodat zijn verzoek om aanwijzing als inzamelaar van oud ijzer en metalen op grond van deze beleidsregel diende te worden afgewezen. Zoals volgt uit overweging 3.4 kon [appellant] aan de omstandigheid dat hij over een omgevingsvergunning voor zijn inrichting en een vermelding op de VIHB-lijst beschikt en de gestelde omstandigheid dat hij binnen de voormalige gemeente Millingen aan de Rijn feitelijk reeds jarenlang metaalafval inzamelt, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zijn verzoek zou worden toegewezen.
5.6. Het betoog faalt.
6. Het beroep tegen het besluit van 14 januari 2015 is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
462-727.