201407151/1/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2014 in zaak nr. 14/707 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2011 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een woning in twee appartementen aan de [locatie] te Eindhoven.
Bij besluit van 29 augustus 2012, verzonden op 14 januari 2014, heeft het college het door [partijen] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 november 2011 herroepen en alsnog geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door M.J.M.J. Heutink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Eindhoven moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, in, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door het college te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het college stelt de te hanteren parkeernorm vast, welke normen zullen worden afgekondigd.
Ingevolge het vierde lid, kan het college omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
a. indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer/ of stallingruimte wordt voorzien. Aan het verlenen van een ontheffing kan het college een financiële voorwaarde verbinden.
2. Niet in geschil is dat de parkeerbehoefte vanwege de verbouwing van de woning tot twee appartementen op basis van de van toepassing zijnde parkeernormen 1,3 parkeerplaatsen bedraagt en dat deze parkeerplaatsen niet op eigen terrein kunnen worden aangelegd, zodat het bouwplan niet voldoet aan de in het eerste lid van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening opgenomen parkeereis. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het niet bereid is ontheffing te verlenen van deze parkeereis, zodat de omgevingsvergunning wegens strijd met de Bouwverordening dient te worden geweigerd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is afgeweken van de door het college op 27 juni 2008 vastgestelde beleidsregels "Uitvoeringsregels bij parkeernormen" (hierna: Uitvoeringsregels). Hiertoe voert [appellant] aan dat het college de ontheffing overeenkomstig de beleidsregels dient te verlenen nu zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een afwijking rechtvaardigen. [appellant] wijst er in dit verband op dat in de Uitvoeringsregels uitdrukkelijk rekening is gehouden met het feit dat in bepaalde woonwijken reeds een hoge parkeerdruk bestaat en deze omstandigheid derhalve in de Uitvoeringsregels is verdisconteerd.
3.1. In de Uitvoeringsregels zoals die, gelet op de overgangsbepaling in de op 24 april 2012 vastgestelde "Beleidsregels toepassing parkeernormen gemeente Eindhoven", in dit geval van toepassing zijn, is het volgende vermeld: "Als bij een bouwaanvraag de parkeereis leidt tot een berekende parkeercapaciteit van minder dan 1,5 parkeerplaatsen en er redelijkerwijs geen mogelijkheid is deze plaatsen op eigen terrein te realiseren, dan mag zonder de verplichting een parkeerbalans op te stellen vrijstelling worden verleend. Uiteraard blijft een storting in het Parkeerfonds verplicht. Dit geldt ook voor belanghebbendengebieden met een hoge parkeerdruk, omdat daar de parkeerdruk met een vergunningensysteem, eventueel inclusief wachtlijst, wordt gereguleerd."
3.2. Voor de aanwending van de in artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening opgenomen bevoegdheid om af te wijken van de parkeereis hanteert het college de in de Uitvoeringsregels opgenomen beleidsregels. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in dit geval van de Uitvoeringsregels is afgeweken door niet met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening omgevingsvergunning te verlenen. In voormelde passage van de Uitvoeringsregels is niet vermeld dat het college dient af te wijken van de parkeereis indien de parkeerbehoefte van een bouwplan minder dan 1,5 parkeerplaatsen is. Deze bepaling geeft uitsluitend aan dat het college er tot een parkeerbehoefte van 1,5 parkeerplaatsen in bepaalde gevallen voor kan kiezen in afwijking van de parkeereis omgevingsvergunning te verlenen zonder dat een parkeerbalans dient te worden opgesteld en dat dit ook geldt voor bepaalde gebieden met een hoge parkeerdruk. Het laat onverlet de beoordelingsvrijheid van het college bij de beslissing of het in een concreet geval, gelet op de zich voordoende omstandigheden, al dan niet afwijkt van de eis om het benodigd aantal parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Anders dan [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, kan uit de door hem ter zitting vermelde brief van 27 juni 2011 van het college niet worden opgemaakt dat het college zich op grond van de Uitvoeringsregels gehouden acht ten behoeve van het bouwplan in afwijking van de parkeereis omgevingsvergunning te verlenen. In voormelde in het kader van een handhavingsprocedure aan [appellant] toegezonden brief heeft het college vermeld dat het bij een toename van 1,3 parkeerplaatsen vrijstelling van de bouwverordening opgenomen parkeereis kan verlenen.
Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de directe omgeving van de twee appartementen op andere wijze in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien, zoals hij ter zitting heeft gesteld, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het college hierin aanleiding had moeten zien om in afwijking van de in het eerste lid van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening opgenomen parkeereis omgevingsvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
604.