201408507/1/A2.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2014 in zaak nr. 14/2450 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot over het jaar 2012 herzien en vastgesteld op € 8.916,00.
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), zoals deze wet luidde ten tijde van belang is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Op 5 januari 2011 is op naam van [appellante] een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend voor het jaar 2011.
Bij besluit van 29 december 2011 is aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2012 van € 21.399,00 toegekend.
Aan het besluit van 21 november 2012, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] in de maanden juni tot en met november 2012 geen recht heeft op voorschotten kinderopvang, nu de GGD in die maanden de kosten van kinderopvang heeft betaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het niet aan haar kan worden toegerekend dat zij vanaf 1 juni 2012 ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Zij voert daartoe aan dat niet aan haar, maar aan haar moeder was doorgegeven dat zij per 1 juni 2012 geen recht meer had op kinderopvangtoeslag, omdat de GGD per die datum de kosten van kinderopvang betaalde. Haar moeder heeft vervolgens nagelaten om dit aan haar en aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven. Ingeval de kinderopvanginstelling in plaats van haar moeder haar had gewaarschuwd dat de kinderopvangtoeslag moest worden stopgezet, had zij die zeker stopgezet. Het is aldus niet aan haar te wijten dat zij ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft ontvangen in de periode van juni tot en met november 2012. Zij verkeerde in een uiterst kwetsbare positie en vertrouwde erop dat de zaken goed waren geregeld, aldus [appellante].
3.1. Niet in geschil is dat [appellante] in de maanden juni tot en met november 2012 geen recht had op kinderopvangtoeslag, nu de GGD de betaling van de kosten kinderopvang per die datum heeft overgenomen. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag herzien. Dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, zij er niet van op de hoogte was dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag in voormelde periode, maakt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen geen gebruik mocht maken van deze herzieningsbevoegdheid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] zelf verantwoordelijk was voor het stopzetten van de toeslag vanaf 1 juni 2012. Dat [appellante] haar moeder heeft gemachtigd vanwege de kwetsbare positie waarin zij verkeerde en dat daardoor het kindercentrum haar moeder heeft gewaarschuwd in plaats van [appellante], ligt in de risicosfeer van [appellante] en biedt geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tot herziening mocht overgaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
97-680.