ECLI:NL:RVS:2015:1697

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201500883/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening beveiligingswerkzaamheden door korpschef

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 mei 2015 uitspraak gedaan op het verzoek van [wederpartij] om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek volgde op een besluit van de korpschef van politie, die op 16 januari 2014 de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten aan [wederpartij] had onthouden. De korpschef had dit besluit later, op 24 maart 2014, bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van [wederpartij]. De rechtbank Amsterdam had op 17 december 2014 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. De korpschef besloot op 16 maart 2015 opnieuw het bezwaar van [wederpartij] ongegrond te verklaren, waarop [wederpartij] een verzoek tot voorlopige voorziening indiende.

Tijdens de zitting op 7 mei 2015, waar de korpschef vertegenwoordigd was door mr. Zeilmaker-Smit, mr. Y.C. van de Meulen en mr. J.J. Belien, heeft de voorzieningenrechter het verzoek beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek niet kon worden toegewezen, omdat niet vaststond dat het besluit van de korpschef in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De korpschef had argumenten aangevoerd, waaronder het lidmaatschap van [wederpartij] bij de Hells Angels en eerdere incidenten met wapens, die de afwijzing van de toestemming konden onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de korpschef om geen onbetrouwbare beveiliger in te zetten zwaarder woog dan het belang van [wederpartij] om zijn werkzaamheden uit te voeren. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 20 mei 2015.

Uitspraak

201500883/2/A3.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [wederpartij], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 17 december 2014 in zaak nrs. 14/7375 en 14/2736 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2014, aangevuld bij brief van 22 januari 2014, heeft de korpschef de toestemming om [wederpartij] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, onthouden.
Bij besluit van 24 maart 2014 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2014 vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft de korpschef, uitvoering gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. Zeilmaker-Smit, mr. Y.C. van de Meulen, beiden werkzaam bij de politie, en mr. J.J. Belien, officier van justitie bij het Landelijk Parket Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [wederpartij] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het naar aanleiding van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 16 maart 2015 wordt geschorst en hem in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep van de korpschef een tijdelijke toestemming wordt verleend voor het
uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden.
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om vooruitlopend op de uitspraak van de meervoudige kamer van de Afdeling dit verzoek toe te wijzen, omdat geenszins op voorhand vaststaat dat het besluit van de korpschef van 16 maart 2015, of de rechtsgevolgen daarvan, in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de korpschef in de schriftelijke reactie op het aanvullend verweerschrift van 29 april 2015 en ter zitting, naast het primaire argument om de toestemming te onthouden, inhoudende dat [wederpartij] lid is van de Hells Angels, nadere argumenten naar voren heeft gebracht op grond waarvan de toestemming ten behoeve van [wederpartij] volgens hem kan worden onthouden. De korpschef heeft daartoe twee beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2009 en 24 april 2013 overgelegd, waaruit volgt dat [wederpartij] in het bezit was van wapens en munitie, bestaande uit een schiettelefoon, een seinpistool, twee lichtpatronen, tien hagelpatronen en zes doosjes met 361 kogelpatronen. De korpschef heeft daarover voorts opgemerkt dat [wederpartij] dit incident ten onrechte niet heeft vermeld bij zijn aanvraag. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat deze argumenten bij de behandeling van de bodemprocedure zullen gelden als nadere motivering voor het onthouden van de toestemming. Gelet hierop zou het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver strekken om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 16 maart 2015 te schorsen en [wederpartij] een tijdelijke toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden te verlenen. Het belang van de korpschef om niet te worden geconfronteerd met de tewerkstelling van een beveiliger die hij niet betrouwbaar acht, dient in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van [wederpartij] bij het kunnen uitvoeren van werkzaamheden als beveiliger.
4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [wederpartij] af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Veenboer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
730.