201408756/2/R4.
Datum uitspraak: 18 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
en
de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe-Tonge" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Woongoed Go, belanghebbende, heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op
29 april 2015, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J. Moelker en T.J. van Rossum, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Woongoed Go, belanghebbende, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M.I.J. Toonders en mr. H.P. Cornelissen, beiden advocaat te Middelharnis.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, voor zover dat het mogelijk maakt om woningen te bouwen tot aan de erfgrens van de percelen aan de westzijde van de Burgemeester Overdorpstraat, op één van welke percelen zijn woning staat.
[verzoeker] betwijfelt in de eerste plaats of het bestemmingsplan die mogelijkheid biedt, omdat volgens hem uit artikel 23, lid 23.2 van de planregels volgt dat er bij de bebouwing een minimale afstand van 3 m tot de erfgrens in acht moet worden genomen.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit artikel 23, lid 23.2, onder 23.2.1, sub d van de planregels blijkt dat de afstand van 3 m enkel van toepassing is op vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen. Rijwoningen, die in het kader van dit project gebouwd zullen worden, vallen volgens de raad niet onder de reikwijdte van dat artikellid.
2.2. De bestreden plandelen zijn bestemd als "Wonen". De regels bij deze bestemming staan in artikel 23 van de planregels. Artikel 23, lid 23.2, onder 23.2.1, sub a t/m d van de planregels luidt, voor zover van belang:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
b. Ter plaatse van de aanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', 'specifieke vorm van wonen - aaneengebouwd of twee-aaneen', 'vrijstaand' en 'gestapeld' mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden gebouwd in de aangegeven bebouwingstypologieën.
c. Binnen een bouwvlak mag het bestaande aantal woningen niet worden vergroot, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - maximum aantal woningen'. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat binnen de bouwvlakken met de aanduiding in totaal 41 woningen gerealiseerd mogen worden.
d. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag: 1. bij vrijstaande hoofdgebouwen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
2. bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
(…)
Ingevolge artikel 1, lid 1.6 van de planregels wordt onder aaneengebouwd verstaan: bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
2.3. De voorzitter overweegt dat op grond van het bestemmingsplan de nieuwe woningen op de percelen slechts aaneengebouwd mogen worden, nu wat betreft de toegestane bebouwingstypologie slechts de aanduiding "aaneengebouwd" aan de percelen is toegekend. Artikellid 23.2.1 sub d van de planregels bepaalt in welke gevallen de afstand van 3 m in acht dient te worden genomen. Aaneengebouwde hoofdgebouwen vallen daar niet onder, zodat daarvoor niet de in sub d opgenomen beperking geldt dat 3 m tot de erfgrens wordt aangehouden. Het plan maakt dan ook bij recht bebouwing tot op de erfgrens van diverse percelen aan de westzijde van de Burgemeester Overdorpstraat mogelijk.
3. [verzoeker] stelt dat zich op de erfgrens een afwateringssysteem bevindt. Door middel van een duiker kunnen de percelen afwateren op de polder. Als er gebouwd wordt tot op de erfgrens, dan zal de duiker en daarmee het afwateringssysteem volgens [verzoeker] vernield worden.
3.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij op de hoogte is van het afwateringssysteem bij de perceelsgrens van de woningen aan de Burgemeester Overdorpstraat. Volgens de raad is het mogelijk om van de bestreden bouwmogelijkheden gebruik te maken zonder dat daarbij de duiker wordt aangetast. De nieuwe woningen zullen volgens de raad overigens iets verder terug komen te liggen dan het bestemmingsplan toelaat. Mocht er onverwachts toch enige vorm van schade optreden aan de waterhuishouding, dan wordt dat volgens de raad hersteld. Woongoed Go heeft ter zitting bevestigd dat de bouw van de woningen geen gevolgen zal hebben voor het afwateringssysteem.
De voorzitter acht aannemelijk dat de bouw van de nieuwe woningen geen gevolgen hoeft te hebben voor de werking van het afwateringssysteem. De voorzitter is dan ook van oordeel dat de bestaande afwatering de raad er niet van had moeten weerhouden bebouwing tot op de erfgrens toe te laten.
4. [verzoeker] stelt tevens dat hij en zijn buren schaduwhinder zullen ondervinden door de voorziene woningen.
4.1. Volgens de raad is enige schaduwwerking niet ongewoon binnen de bebouwde kom. Verder hebben de woningen aan de Burgemeester Overdorpstraat diepe percelen en zijn de meeste achtertuinen tussen de 30 en 35 m diep. De afmetingen van de nieuwbouw in relatie tot de naastgelegen percelen zijn volgens de raad dan ook niet zodanig dat een onaanvaardbare schaduwwerking optreedt.
4.2. Wat betreft de vrees van [verzoeker] voor vermindering van de zonlichttoetreding, overweegt de voorzitter dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de effecten van het plan met betrekking tot schaduwhinder voor [verzoeker] aanvaardbaar zullen zijn. De diepte van het perceel van [verzoeker] bedraagt volgens de verbeelding ongeveer 50 m. De tuin is aan de achterzijde van de woning ongeveer 30 m diep en de breedte varieert van ongeveer 18 tot 28 m. Mede gelet op de omstandigheid dat het hier een dorpskern betreft waar enige schaduwhinder niet ongebruikelijk is, is de voorzitter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van de bebouwing niet zodanig zullen zijn dat daardoor onaanvaardbare schaduwhinder zal optreden.
5. Wat betreft het betoog van [verzoeker] dat verplaatsing van de bestaande ontsluitingsweg in het gebied naar de erfgrens zou leiden tot ruimtelijke winst en een verkeersveiliger situatie, heeft de raad er op gewezen dat dit aanzienlijke kosten met zich brengt. Daarnaast kleeft aan dat alternatief het stedenbouwkundige nadeel dat één zijde van de weg direct grenst aan de achterzijde van de woningen, aldus de raad. De voorzitter is van oordeel dat de raad gelet hierop in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen het voorgestelde alternatief niet te volgen.
6. De voorzitter verwacht niet dat het aangevoerde de Afdeling aanleiding zal geven voor vernietiging van het bestreden besluit. Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2015
528.