ECLI:NL:RVS:2015:1708

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201410095/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bewonersvergunning en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2014. Het college had op 15 november 2013 de aan [wederpartij] verleende bewonersvergunning per 1 april 2014 ingetrokken. Vervolgens verklaarde het college op 18 februari 2014 het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk. De rechtbank Gelderland oordeelde echter dat het bezwaar van [wederpartij] ontvankelijk was en vernietigde het besluit van 18 februari 2014, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 mei 2015 behandeld. De Afdeling overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit van 15 november 2013 was op dezelfde dag bekendgemaakt, en het bezwaar van [wederpartij] was pas op 6 januari 2014 ingediend, wat buiten de termijn viel. Het college betoogde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verzuim konden rechtvaardigen.

De Afdeling oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat [wederpartij] niet in verzuim was geweest. De Afdeling benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de indiener is om ervoor te zorgen dat aan de wettelijke vereisten wordt voldaan, ook in geval van ziekte. De overgelegde verklaringen van de huisarts en anderen gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een bijzonder geval. Daarom oordeelde de Afdeling dat de rechtbank Gelderland had miskend dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 18 februari 2014 werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

201410095/1/A3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2014 in zaak nr. 14/2235 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2013 heeft het college de aan [wederpartij] verleende bewonersvergunning per 1 april 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 februari 2014 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2015, waar het college, vertegenwoordigd door J.W.C. Vermeulen LLB, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Vast staat dat het besluit van 15 november 2013 op dezelfde dag bekend is gemaakt en dat het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, gedateerd op 24 december 2013 en bij het college ingekomen op 6 januari 2014, buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken is ingediend.
3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zich geen verschoonbare termijnoverschrijding heeft voorgedaan, nu niet is gebleken dat zich zodanige zeer bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan dat [wederpartij] haar belangen niet door een derde kon laten behartigen.
3.1. De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [wederpartij] in verzuim is geweest. Voor zover zij als gevolg van lichamelijke en geestelijke klachten niet in staat kon worden geacht het reeds opgestelde bezwaarschrift tijdig op te sturen, mocht van haar worden verwacht dat zij iemand had ingeschakeld ter behartiging van haar belangen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr. 200807026/1/H1) behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om zorg te dragen dat ook in geval van ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het maken van bezwaar, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn een uitzondering worden aanvaard. Uit de door [wederpartij] overgelegde verklaringen van haar huisarts, bedrijfsarts en een vriendin blijkt niet dat zich een dergelijk bijzonder geval voordoet. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 februari 2014 van het college alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2014 in zaak nr. 14/2235;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
344.