ECLI:NL:RVS:2015:1773

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
201403280/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen en hoger beroep van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij de kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2008, 2009, 2010 en 2011 is herzien en op nihil is vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 12 september 2012 besluiten genomen die de eerder toegekende toeslagen voor de jaren 2008 tot en met 2011 herzien. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een tussenuitspraak van 8 oktober 2013 de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit van 1 november 2012 te herstellen. In de uitspraak van 18 maart 2014 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 1 november 2012 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld, waarop de Belastingdienst/Toeslagen een verweerschrift heeft ingediend. De zaak is behandeld op zitting op 17 december 2014, waar [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat. De Belastingdienst/Toeslagen heeft na de zitting nader onderzoek gedaan en op 21 april 2015 meegedeeld dat zij voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 aan [appellante] tegemoetkomt, met een toekenning van respectievelijk € 8.935,00 en € 8.210,00.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voor de jaren 2008 en 2009 aan alle vereisten voor de toekenning van de kinderopvangtoeslag heeft voldaan. De Afdeling bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank voor deze jaren en verklaart het hoger beroep voor de jaren 2010 en 2011 niet-ontvankelijk, omdat de Belastingdienst/Toeslagen in die gevallen aan [appellante] tegemoet is gekomen. Tevens is de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201403280/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
(appellante), wonend te [woonplaats],
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 oktober 2013 en haar uitspraak van 18 maart 2014 in zaken nrs. 12/4279, 12/4316, 12/4317 en 12/4318 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 12 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over het berekeningsjaar 2008 toegekende kinderopvangtoeslag alsmede de over de berekeningsjaren 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten herzien en voor alle jaren op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij tussenuitspraak van 8 oktober 2013 in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit van 1 november 2012 te herstellen en voorts [appellante] in de gelegenheid gesteld om bankafschriften van de jaren 2009, 2010 en 2011 over te leggen. Nadat voornoemden van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt, heeft de rechtbank bij uitspraak van 18 maart 2014 het door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2012 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Deze uitspraken zijn aangehecht.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Çinar, advocaat te Maastricht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij deze dienst, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen. De uitkomsten van dit onderzoek heeft de Belastingdienst/Toeslagen meegedeeld, waarop [appellante] een zienswijze heeft ingediend.
Op 30 maart 2015 heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting voortgezet.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 21 april 2015 te kennen gegeven voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 aan [appellante] tegemoet te komen, waarbij besluiten van 15 en 17 april 2015 zijn overgelegd. Uit die besluiten blijkt dat de kinderopvangtoeslag voor deze jaren op € 8.935,00 en € 8.210,00 is vastgesteld. [appellante] heeft een reactie ingediend.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Berekeningsjaren 2010 en 2011
2. Op verzoek van de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen na de zitting van 17 december 2014 onderzocht of [appellante] heeft aangetoond dat alle kosten van kinderopvang in 2010 en 2011 zijn voldaan.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in de brief van 24 maart 2015 het standpunt ingenomen dat hij deze kosten als voldaan beschouwt. Verder heeft hij opgemerkt dat niet langer aan [appellante] zal worden tegengeworpen dat de overeenkomsten voor de jaren 2010 en 2011 ontbreken, nu vast is komen te staan welke afspraken met het gastouderbureau zijn gemaakt.
Het voorgaande heeft geresulteerd in de besluiten van 15 en 17 april 2015, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 een kinderopvangtoeslag van € 8.935,00 en € 8.210,00 heeft toegekend.
3. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 geheel aan [appellante] is tegemoetgekomen, heeft zij in zoverre geen procesbelang meer. In zoverre dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Berekeningsjaren 2008 en 2009
4. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang in 2008 en 2009 heeft voldaan.
Voor zover [appellante] betoogt dat aan haar niet kan worden verweten dat zij niet aan alle vereisten voor toekenning van kinderopvangtoeslag heeft voldaan, overweegt de Afdeling dat [appellante] als aanvrager van de toeslag zelf verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat zij aan de verschillende vereisten van kinderopvang, neergelegd in de Wko en de Wkkp, voldoet. Dat de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD), toezichthouder op de kwaliteit van de kinderopvang, en de Belastingdienst/Toeslagen al langere tijd op de hoogte waren van het disfunctioneren van het gastouderbureau Bebegim betekent niet dat zij [appellante] hierover in een eerder stadium informatie hadden moeten verstrekken. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig heeft gehandeld. Verder had [appellante] de door de GGD opgestelde inspectierapporten over Bebegim op de website van het landelijk register kinderopvang kunnen raadplegen en hieruit haar eigen conclusies kunnen trekken. Dit betoog faalt dan ook.
Conclusie
5. Gelet op het hiervoor onder 4 overwogene, komt de Afdeling tot de conclusie dat het hoger beroep van [appellante] voor zover deze ziet op de jaren 2008 en 2009 ongegrond is. De tussenuitspraak van 8 oktober 2013 en de uitspraak van 18 maart 2014 dienen in zoverre te worden bevestigd.
6. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 alsnog aan [appellante] is tegemoetgekomen, ziet de Afdeling aanleiding om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot vergoeding van de in hoger beroep gemaakte proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de tussenuitspraak van 8 oktober 2013 en de uitspraak van 18 maart 2014 voor zover deze betrekking hebben op de jaren 2008 en 2009;
II. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op de jaren 2010 en 2011;
III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015
636.