ECLI:NL:RVS:2015:1774

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
201408515/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2014, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 1 mei 2013 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 vastgesteld op nihil. Na bezwaar van [appellante] werden enkele besluiten genomen op 27 januari 2014 en 18 februari 2014, waarbij het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard voor bepaalde opvang, maar ongegrond voor andere opvang. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen correct had gehandeld.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de gastouderopvang in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2008 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst zoals bedoeld in de Wet kinderopvang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 maart 2015. De Afdeling oordeelt dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat de gastouderopvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden, ondanks twijfels van de Belastingdienst/Toeslagen over de authenticiteit van de overgelegde documenten.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling. Tevens wordt bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. [appellante] krijgt het griffierecht vergoed.

Uitspraak

201408515/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2014 in zaak nr. 14/1662 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 vastgesteld op nihil.
Bij besluiten van 27 januari 2014 en 18 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de opvang via [opvang], [kinderopvang] en [gastouderbureau] voor de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 december 2008 en het bezwaar ongegrond verklaard voor wat betreft de gastouderopvang via [gastouderbureau] voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2008 en de kinderopvangtoeslag, vermeerderd met de wettelijke rente vastgesteld op € 7.998,00.
Bij uitspraak van 23 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de lagere vaststelling ten grondslag gelegd dat de overeenkomsten met [gastouderbureau] zijn ondertekend op onderscheidenlijk 19 augustus 2008 en 1 september 2008, zodat pas vanaf dat moment gastouderopvang heeft plaatsgevonden door tussenkomst van [gastouderbureau].
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gastouderopvang via [gastouderbureau] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2008 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
3.1. [appellante] heeft in hoger beroep overeenkomsten met [gastouderbureau] voor gastouderopvang door [gastouders] en [appellante] overgelegd.
3.2. Voor de gastouderopvang door [gastouders] heeft [appellante] in bezwaar en beroep een overeenkomst met ingangsdatum 1 september 2008 en dagtekening 19 augustus 2008 overgelegd. In hoger beroep heeft [appellante] een overeenkomst voor deze gastouderopvang overgelegd met ingangsdatum 1 januari 2008 en dagtekening 19 december 2007.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verweerschrift aangevoerd dat hij twijfels heeft bij de authenticiteit van de in hoger beroep overgelegde overeenkomst, nu [appellante] geen verklaring heeft gegeven waarom zij de in hoger beroep overgelegde overeenkomst niet eerder heeft kunnen overleggen. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting aangevoerd dat deze overeenkomst afwijkt van de in beroep overgelegde overeenkomsten.
3.3. [appellante] heeft ter zitting te kennen gegeven dat de in hoger beroep overgelegde overeenkomst afkomstig is uit de administratie van het gastouderbureau en dat zij deze heeft opgevraagd naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat niet aannemelijk is dat de overeenkomst op 19 december 2007 is afgesloten. De omstandigheid dat de overeenkomst eerst in hoger beroep is overgelegd, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. De gegevens in de overeenkomst komen voorts overeen met de in bezwaar overgelegde jaaropgaven voor [gastouders] en voor deze gastouderopvang is voor deze periode geen andere overeenkomst overgelegd. De verschillen tussen de in beroep en hoger beroep overgelegde overeenkomsten zijn voorts dermate klein dat ook om die reden onvoldoende grond bestaat voor twijfel aan de authenticiteit van de in hoger beroep overgelegde overeenkomst. [appellante] heeft derhalve aannemelijk gemaakt dat de gastouderopvang door [gastouders] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2008 op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden.
3.4. [appellante] heeft voor de gastouderopvang door gastouder [appellante] in bezwaar een overeenkomst met ingangsdatum 1 februari 2008 en dagtekening 2 september 2008 voor 200 uren gastouderopvang per maand overgelegd. In hoger beroep heeft [appellante] voor deze opvang een overeenkomst overgelegd met ingangsdatum 1 februari 2008 en dagtekening 16 februari 2008 voor 100 uren gastouderopvang per maand.
In het verweerschrift heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangevoerd dat hij twijfels heeft bij de authenticiteit van de in hoger beroep overgelegde overeenkomst, nu [appellante] geen verklaring heeft gegeven waarom er voor dezelfde periode meer overeenkomsten zijn overgelegd en waarom zij de in hoger beroep overgelegde overeenkomst niet eerder heeft kunnen overleggen. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich voorts op het standpunt dat indien de overeenkomst wel als authentiek aangemerkt dient te worden, de gastouderopvang evengoed niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden, omdat volgens de jaaropgave 200 uren gastouderopvang per maand zijn afgenomen, terwijl in de in hoger beroep overgelegde overeenkomst is vastgelegd dat 100 uren opvang per maand zullen worden afgenomen. Wegens deze grote wijziging van het aantal uren gastouderopvang is de Belastingdienst/Toeslagen niet bereid om uit te gaan van de kosten uit de afwijkende jaaropgave.
3.5. [appellante] heeft ter zitting te kennen gegeven dat ook deze in hoger beroep overgelegde overeenkomst afkomstig is uit de administratie van het gastouderbureau en dat zij deze heeft opgevraagd naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank. [appellante] heeft voorts ter zitting naar voren gebracht dat in de overeenkomst van 16 februari 2008 een onjuist aantal uren is opgenomen en zij dit heeft proberen te herstellen door op 2 september 2008 een overeenkomst met het gastouderbureau te sluiten met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2008 waarin wel het juiste aantal uren opvang is vermeld. Daarnaast komt het aantal uren gastouderopvang in de overeenkomst van 2 september 2008 overeen met het aantal uren in de in bezwaar overgelegde jaaropgaven voor gastouder [appellante]. Gelet hierop acht de Afdeling de door [appellante] gegeven verklaring waarom er voor de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 voor de opvang door gastouder [appellante] twee overeenkomsten zijn gesloten niet onaannemelijk. [appellante] heeft derhalve aannemelijk gemaakt dat deze opvang in die periode eveneens op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Dat het aantal uren in de in hoger beroep overgelegde overeenkomst afwijkt van het aantal uren in de jaaropgaven doet hieraan niet af, omdat [appellante] op 14 mei 2008, dus gedurende het berekeningsjaar, een wijziging met terugwerkende kracht tot 1 februari 2008 van het aantal uren aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven en niet, zoals de Belastingdienst/Toeslagen stelt, bij het overleggen van de jaaropgaven.
3.6. Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 januari 2014 en 18 februari 2014 alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2014 in zaak nr. 14/1662;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 januari 2014, kenmerk BOB KG/KO BT12 en 18 februari 2014, kenmerk 1507.53.263.T.08.6.1801;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 291,00 (zegge: tweehonderdeenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015
97-809.