201404121/1/R2.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Nijmegen,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2014, kenmerk 2013-009953, heeft het college van gedeputeerde staten aan de gemeente Nijmegen een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de herinrichting van de Oosterhoutse Waarden, de aanleg en het gebruik van een tijdelijke werkhaven en de zandwinning in de gemeenten Nijmegen en Overbetuwe in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2015, waar [appellant] en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door M. de Jonge en V. Muit, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van Horrik, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2. [appellant], die agrarische gronden in het projectgebied heeft, kan zich niet met het besluit verenigen. Hij voert aan dat de zomerdijk ten onrechte wordt weggehaald ten behoeve van waterland. Hij vreest dat zijn koeien geen gebruik meer kunnen maken van de gronden en dat hij duurdere grond moet kopen, die ook nog verder weg is gelegen. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de minister van Economische Zaken in de besluitvorming, onder meer in zijn verhouding met Staatsbosbeheer, twee petten op heeft gehad. Ter zitting heeft hij voorts aangevoerd dat in het besluit ten onrechte geen voorziening is getroffen voor het geval zich een calamiteit, zoals hoog water of ziekte, voordoet.
2.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat de Nbw 1998 als doel heeft de natuurbelangen te beschermen. De door [appellant] aangedragen belangen worden volgens het college niet door de Nbw 1998 beschermd, zodat deze dan ook niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten voorts aangevoerd dat het relativiteitsvereiste zich in dit geval tegen een vernietiging van het besluit verzet.
2.2. De Afdeling overweegt dat de beroepsgronden van [appellant] betrekking hebben op de belangenafweging ten aanzien van het agrarische gebruik dat hij van de gronden in het projectgebied maakt. Deze beroepsgronden hebben echter geen betrekking op de vergunningverlening in het kader van de Nbw 1998. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de omstandigheid dat de betrokken minister bij het nemen van andere besluiten twee petten op heeft gehad, wat daarvan ook zij, ziet de Afdeling evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
Ter zitting hebben het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen overigens toegezegd om in overleg met [appellant] nader te bespreken wat hij heeft gesteld over een voorziening in geval van een calamiteit, te weten hoog water of ziekte.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015