201409894/1/A4.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appelante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2014 heeft het college zijn beslissing om op 15 september 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appelante] komt.
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft het college het door [appelante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appelante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 15 september 2014 ter hoogte van de Hildebrandstraat 54 is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appelante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appelante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat deze op 14 september 2014 in de ORAC is gedaan. Zij voert aan dat het college niet kan bewijzen dat de huisvuilzak naast de ORAC is geplaatst, nu die handeling niet is waargenomen. Voorts is volgens haar de datum op de bij het besluit van 19 september 2014 gevoegde foto met pen gewijzigd. Bovendien is op de foto te zien dat er naast de huisvuilzak een grote hoeveelheid tuinafval naast de ORAC lag, terwijl zij geen tuin heeft, aldus [appelante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Anders dan waar [appelante] van uitgaat, hoeft het college niet te hebben waargenomen dat de huisvuilzak naast de ORAC is geplaatst.
Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 september 2014 ligt het rapport van de dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag van 16 september 2014 met kenmerk HAPV-W2A-14-5446 ten grondslag. Dit rapport vermeldt dat op 15 september 2014 één huisvuilzak is aangetroffen en dat daar op die datum een foto van is gemaakt. Bij het rapport is een op 15 september 2014 gedateerde foto van een poststuk met daarop de postcode van [appelante] gevoegd en daaronder een foto van de ORAC met daarnaast onder meer een huisvuilzak en een hoeveelheid tuinafval. Hoewel de datum op die onderste foto onscherp en daarom niet goed leesbaar is, is op die foto niet zichtbaar dat daarin met pen een wijziging is aangebracht. Gelet op het rapport en de datum op de foto van het poststuk, moet worden aangenomen dat ook de onderste foto op 15 september 2014 is genomen.
Het besluit van 19 september 2014 heeft slechts betrekking op de onjuist ter inzameling aangeboden huisvuilzak en niet op het tuinafval. Dat op de foto tevens tuinafval is te zien, terwijl [appelante], naar zij stelt, geen tuin heeft, maakt niet aannemelijk dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden.
Gezien het voorgaande geeft hetgeen [appelante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
687.