ECLI:NL:RVS:2015:1829

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
201406806/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woningsplitsing in Zaandam

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad om een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van een pand op het perceel [locatie] te Zaandam. Het college had op 8 januari 2014 besloten om de vergunning te weigeren, omdat de splitsing van twee appartementen in vier appartementen in strijd was met het bestemmingsplan "Oude Haven". De rechtbank Noord-Holland had het beroep van [appellant] op 25 juni 2014 ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 maart 2015, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam. Het college werd vertegenwoordigd door F.P. Brouwer en T.P. Machiels, beiden werkzaam bij de gemeente. De Raad overwoog dat het college beleidsvrijheid heeft bij de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen en dat de rechter deze beslissing terughoudend moet toetsen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid de vergunning kon weigeren, omdat de woningsplitsing in de Russische buurt niet wenselijk was vanuit ruimtelijk oogpunt.

De Raad van State bevestigde dat de illegale (kamer)verhuur in de Russische buurt al veel overlast veroorzaakte en dat de leefbaarheid in deze buurt onder druk staat. De Raad oordeelde dat het college terecht had gesteld dat de uitbreiding van het aantal woningen op het perceel negatieve gevolgen zou hebben voor de leefbaarheid. De rechtbank had terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de gevraagde omgevingsvergunning niet verleend kon worden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201406806/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2014 in zaak nr. 14/715 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van het pand op het perceel [locatie] te Zaandam (hierna onderscheidenlijk: het pand en het perceel).
Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door F.P. Brouwer en T.P. Machiels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het pand. Het perceel ligt in de Russische buurt. In het pand hebben zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning bouwkundige aanpassingen plaatsgevonden, waarbij twee bestaande appartementen zijn gesplitst in vier appartementen. Vast staat dat de splitsing van twee in vier appartementen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oude Haven" (hierna: het bestemmingsplan), nu daardoor het aantal woningen op het perceel is uitgebreid. Op 28 februari 2012 heeft [appellant] een aanvraag omgevingsvergunning ingediend ter legalisering van de vier gerealiseerde appartementen.
2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder 1, aanhef en onder a, mag op en onder de in artikel 15, eerste lid, genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en geldt voor het bouwen van woningen dat het aantal bestaande woningen per bouwvlak niet mag worden uitgebreid.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. [appellant] voert aan dat het college te veel gewicht heeft toegekend aan het in het bestemmingsplan neergelegde verbod om het aantal woningen op percelen met een woonbestemming uit te breiden. Volgens [appellant] heeft de splitsing van twee in vier appartementen op het perceel geen negatieve invloed op de leefbaarheid in de Russische buurt. Daartoe verwijst hij naar de ruimtelijke onderbouwing van het Domein Dienstverlening en Veiligheid van november 2012 waarin is geconcludeerd dat de splitsing van twee in vier appartementen op het perceel een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling is. Dat ten tijde van het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing nog het oude bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Middengebied Noord-Zuid van het bestemmingsplan Russische buurt" van kracht was, doet aan die conclusie volgens [appellant] niet af, nu ingevolge dat bestemmingsplan het evenmin was toegestaan om het aantal woningen uit te breiden en ook de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan, neergelegd in de Beleidsregels Afwijken van bestemmingsplannen en beheersverordeningen Wabo Zaanstad 2010, nadien niet zijn gewijzigd.
3.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor in dit geval omgevingsvergunning te weigeren.
3.2. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Het college heeft aan deze weigering ten grondslag gelegd dat woningsplitsing in de Russische buurt ruimtelijk gezien niet gewenst is. Het college heeft in dit verband verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan, waarin is vermeld dat de illegale (kamer)verhuur in de Russische buurt veel overlast veroorzaakt, waardoor de leefbaarheid in deze buurt onder druk staat en gesteld dat dat ook geldt bij woningsplitsing. Volgens het college kent de Russische buurt een hoge woondichtheid. Er staan veel oudere huizen, die worden gebruikt voor de verhuur van kamers en kleine appartementen voor studenten en expats. Ook bij woningsplitsing neemt door toename van het aantal woningen en afname van de oppervlakte per woning, de druk op de leefbaarheid van de omgeving toe, ongeacht het segment waarvoor de studio’s, dan wel kleine appartementen zijn bedoeld, aldus het college. Het intensievere gebruik van de beperkte openbare ruimte, de toename van verkeer, parkeren en alle daaraan gerelateerde zaken, maken volgens het college dat het bouwplan een niet gewenste en toelaatbare ontwikkeling is. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college dit standpunt niet aan zijn weigeringsbesluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Uit de omstandigheid dat in het bestemmingsplan voor percelen met de bestemming "Gemengd" geen verbod is opgenomen om het aantal woningen uit te breiden en in dat plan de bevoegdheid is opgenomen om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van kamerverhuur, volgt, anders dan [appellant] stelt, niet dat het college aan het belang dat is gediend met weigering van de gevraagde omgevingsvergunning te veel gewicht heeft toegekend. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is overwogen, is het, anders dan [appellant] stelt, niet in strijd met de Wabo of het bestemmingsplan indien het college wil vasthouden aan het in het bestemmingsplan neergelegde verbod om het aantal woningen uit te breiden. Dat volgens de ruimtelijke onderbouwing van november 2012 de splitsing van twee in vier appartementen op het perceel ruimtelijk verantwoord is, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat het college heeft toegelicht dat gewijzigde inzichten tijdens de aanvraagprocedure ertoe hebben geleid dat de bereidheid om planologische medewerking te verlenen aan woningsplitsing is afgenomen. Voor het oordeel dat het college deze gewijzigde inzichten niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken, bestaan geen aanknopingspunten. De door [appellant] genoemde jurisprudentie van de Afdeling waarin het ten tijde van de vergunningaanvraag geldende recht is toegepast, vormt geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat daarin, anders dan in het onderhavige geval, de bouwplannen ten tijde van de indiening van de vergunningaanvragen pasten in het geldende bestemmingsplan.
De enkele omstandigheid dat, als gesteld door [appellant], de vier gerealiseerde appartementen niet geschikt zijn voor bewoning door gezinnen en alle ruime driekamerwoningen zijn, die voor lange perioden worden verhuurd voor een minimale huurprijs van € 600,00 per maand, welke te hoog is voor studenten, maakt evenmin dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uitbreiding van het aantal woningen op het perceel gevolgen heeft voor de leefbaarheid in de Russische buurt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is uitgesloten dat in de toekomst in de appartementen snelle huurwisselingen zullen plaatsvinden. Daargelaten of, zoals het college heeft gesteld, de belangen van de huurders geen rol kunnen spelen bij de afweging of planologische medewerking wordt verleend, voor het oordeel dat het college in die belangen aanleiding had behoren te zien van het bestemmingplan af te wijken, bestaat geen grond. Tot slot wordt overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheid, dat het college niet handhavend zal optreden tegen de vier gerealiseerde appartementen, daargelaten dat daarvoor geen aanknopingspunten bestaan, niet maakt dat het college de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
374-757.