201502980/1/V3.
Datum uitspraak: 9 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 april 2015 in zaken nrs. 15/5860 en 15/5864 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Bij besluit van diezelfde datum is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 april 2015 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het door de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit ingestelde beroep kennis te nemen, het beroep tegen het inreisverbod niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Terugkeerbesluit en inreisverbod
1. Hetgeen als grief I en II is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Vrijheidsontnemende maatregel
2. De vreemdeling klaagt in grief V, voor zover thans van belang, dat de rechtbank bij de toetsing van de maatregel van bewaring niet heeft onderkend dat de staatssecretaris heeft nagelaten kenbaar te motiveren waarom in zijn geval niet met toepassing van een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan.
2.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 10 april 2015 in zaak nr. 201502024/1/V3 in overweging 2.3. beantwoord. Hieruit volgt dat de grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 15/5860 dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 10 maart 2015, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 10 maart 2015 tot 15 mei 2015, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 15/5864 wordt bevestigd.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 april 2015 in zaak nr. 15/5860;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak in zaak nr. 15/5864;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5.280,00 (zegge: vijfduizend tweehonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en
mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2015
347/466-775.