ECLI:NL:RVS:2015:1933

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201407203/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij overtreding van de Afvalstoffenverordening door een particulier

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 juni 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een particulier, [appellante], tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 8 april 2014 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] op 2 april 2014 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. Het college stelde dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 juni 2015 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar echtgenoot, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman. De Raad van State overwoog dat volgens artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht de kosten van bestuursdwang in principe voor rekening van de overtreder komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

[appellante] voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de inzameldagen en dat de huismeester haar verkeerd had geadviseerd. De Raad van State oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van [appellante] was om zich te informeren over de inzameldagen, en dat het college de kosten van de bestuursdwang terecht op haar had verhaald. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201407203/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college zijn beslissing om op 2 april 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 10 juli 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [echtgenoot], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 2 april 2014 om 8.51 uur is aangetroffen aan de Bevelandsestraat ter hoogte van nummer 144. Deze dag was niet vastgesteld als inzameldag voor oud papier en karton. Vaststaat dat [appellante], door de doos buiten de in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit bedoelde inzameldagen en -tijden ter inzameling aan te bieden, artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit, heeft overtreden.
3. [appellante] betoogt dat het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang ten onrechte gedeeltelijk op haar heeft verhaald. Daartoe voert zij aan dat zij niet op de hoogte was van de wijze waarop de doos ter inzameling had moeten worden aangeboden, nu zij pas kort tevoren naar haar huidige adres was verhuisd en de huismeester haar had geadviseerd de doos ter inzameling naast een container te zetten. Zij benadrukt niet de bedoeling te hebben gehad vervuiling te veroorzaken en voert aan dat het in rekening brengen van kosten van de bestuursdwang, mede gelet op haar financiële situatie, een grote impact op haar heeft.
3.1. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2015 in zaak nr. 201406466/1/A4), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
3.2. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huisvuil ter inzameling aanbiedt om dit op juiste wijze te doen. Dat [appellante], naar zij stelt, hierover door de huismeester verkeerd is geadviseerd, doet niet af aan haar eigen verantwoordelijkheid. Op de huisvuilkalender is weergegeven welke dagen als inzameldag voor oud papier en karton zijn vastgesteld. De huisvuilkalender kan onder meer via de gemeentelijke website worden geraadpleegd en ook kan telefonisch bij de gemeente naar de inzameldagen worden geïnformeerd, zodat [appellante] er van op de hoogte had kunnen zijn op welke dagen zij aan de Bevelandsestraat oud papier en karton ter inzameling mocht aanbieden. Gelet hierop, bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellante] geen verwijt kan worden gemaakt van het in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling aanbieden van de doos. Dat [appellante], naar zij stelt, niet de bedoeling heeft gehad de doos onjuist ter inzameling aan te bieden, leidt er dan ook niet toe dat het college de kosten van het ongedaan maken van de overtreding door het verwijderen van de doos niet gedeeltelijk op haar mocht verhalen.
3.3. Dat het kostenverhaal, zoals [appellante] aanvoert, een grote impact op haar heeft, levert geen bijzondere omstandigheid op die maakt dat het college daarvan had moeten afzien. Daarbij merkt de Afdeling op dat het niet gaat om een boete maar om het verhalen van daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van door [appellante] verkeerd aangeboden huisvuil.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
462-727.