ECLI:NL:RVS:2015:1934

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201407889/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 juni 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 8 augustus 2014 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op 6 augustus 2014 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening had aangeboden. De appellant werd aangesproken voor een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00.

De appellant stelde dat hij niet verweten kon worden dat hij de doos naast de ondergrondse restafvalcontainer had geplaatst. Hij voerde aan dat het college ten onrechte van hem verwachtte dat hij zich via internet op de hoogte stelde van de regelgeving omtrent het aanbieden van afval. De Raad van State overwoog dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om zich aan de geldende regels te houden en dat hij geen gegronde redenen had om aan te nemen dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtreding.

De Raad van State oordeelde dat de toepassing van bestuursdwang en het verhalen van kosten op de overtreder in lijn zijn met de Algemene wet bestuursrecht. De appellant had geen recht op vrijstelling van kosten, ook niet vanwege onwetendheid. Het college had bovendien het recht om in spoedeisende gevallen bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last. De beroepsgrond van de appellant dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om de doos zelf te verwijderen, werd eveneens verworpen. De Raad van State concludeerde dat het college op basis van de beleidsregels terecht had gehandeld en dat de kosten van de bestuursdwang op de appellant verhaald konden worden.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201407889/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2014 heeft het college zijn beslissing om op 6 augustus 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 16 september 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 6 augustus 2014 naast een ondergrondse restafvalcontainer op de Soestdijksekade ter hoogte van nummer 772 (hierna: de ORAC) is aangetroffen. Vaststaat dat de doos door [appellant] in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling is aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hem niet kan worden verweten dat hij de doos naast de ORAC heeft geplaatst, zodat het college ten onrechte een gedeelte van de kosten van bestuursdwang op hem heeft verhaald. Daartoe voert hij aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het aan [appellant] was om zich via het internet op de hoogte te stellen van de voor het aanbieden van oud papier en karton geldende regelgeving en van de wijze waarop hij de doos, die volgens [appellant] te groot was om in de ORAC te plaatsen, had moeten aanbieden. Volgens [appellant] kan niet iedereen geacht worden toegang tot het internet te hebben. Deze informatie had volgens [appellant] op de ORAC zelf moeten zijn aangegeven. Dat geldt volgens [appellant] te meer in situaties waarin ORAC's pas korte tijd als inzamelvoorziening in gebruik zijn genomen, zoals hier het geval was. [appellant] benadrukt uit onwetendheid te hebben gehandeld en niet de bedoeling te hebben gehad vervuiling te veroorzaken.
3.1. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2015 in zaak nr. 201406466/1/A4), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
3.2. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huisvuil ter inzameling aanbiedt om dit op juiste wijze, in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving, te doen. Zoals het college in het bestreden besluit heeft vermeld, kan de daarvoor relevante informatie via de gemeentelijke website worden geraadpleegd, kan telefonisch bij de gemeente informatie worden verkregen en kan een papieren versie van de huisvuilkalender worden opgehaald bij stadsdeelkantoren en bij de bibliotheek. Geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellant] geen verwijt kan worden gemaakt van het in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling aanbieden van de doos. Dat [appellant], naar hij stelt, uit onwetendheid heeft gehandeld, leidt er dan ook niet toe dat het college de kosten van het ongedaan maken van de overtreding door het verwijderen van de doos niet gedeeltelijk op hem mocht verhalen.
De beroepsgrond faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de doos zelf te verwijderen. Volgens hem had de toezichthouder die de doos heeft gevonden daartoe bij hem moeten aanbellen, nu hij woonachtig is op zeer korte afstand van de locatie waar de doos is gevonden en de toezichthouder ter plaatse zijn adresgegevens op de doos heeft aangetroffen.
4.1. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
4.2. Het college heeft bij het bestreden besluit toepassing gegeven aan de "Beleidsregel Handhaving verkeerd aangeboden huisvuil". Daarin is vermeld dat het college een spoedeisend belang aanwezig acht bij de directe verwijdering van verkeerd aangeboden huisvuil, onder meer gelet op de mogelijke vuilaantrekkende werking daarvan en op de vervuiling die dat huisvuil in algemene zin tot gevolg heeft. Dit beleid is niet onredelijk en het college kon op grond daarvan overgaan tot directe verwijdering van de door [appellant] verkeerd aangeboden doos, zonder hem de gelegenheid te bieden de overtreding zelf te beëindigen.
De beroepsgrond faalt.
5. Volgens [appellant] heeft het college niet aangetoond dat de doos daadwerkelijk door een medewerker van de gemeente is verwijderd en naar een afvaldepot is gebracht, zodat het college daarvoor ook geen kosten op hem kon verhalen. Volgens [appellant] bestaat aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de stellingen van het college, nu in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat pas na overbrenging van de doos naar het afvaldepot is onderzocht van wie de doos afkomstig was. Uit de foto's bij het rapport van de toezichthouder blijkt volgens hem dat reeds ter plaatse van de ORAC zelf is vastgesteld dat de doos zijn naam- en adresgegevens bevatte.
5.1. Dat de foto's bij het rapport van de toezichthouder erop duiden dat reeds ter plaatse van de ORAC is vastgesteld dat de doos de naam- en adresgegevens van [appellant] bevatte, betekent niet dat de vermelding in het bestreden besluit dat de doos is meegenomen naar een afvaldepot en dat daar is onderzocht tot wie de doos kon worden herleid, onjuist is. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, omvat het onderzoek op het afvaldepot tot wie een verwijderde doos of huisvuilzak kan worden herleid meer dan alleen het onderzoek of deze doos of huisvuilzak adresgegevens bevat, maar wordt bijvoorbeeld ook gecontroleerd of gevonden adresgegevens juist en actueel zijn en wordt een proces-verbaal uitgewerkt. Hetgeen [appellant] aanvoert geeft dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de stelling van het college dat de doos op 6 augustus 2014 van gemeentewege met spoed is verwijderd en dat de verhaalde kosten ter hoogte van € 126,00 werkelijk gemaakte kosten betreffen.
De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
462-727.