ECLI:NL:RVS:2015:1952

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201408376/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een boerenbondwinkel te Echt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, die op 4 september 2014 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de omgevingsvergunning die op 17 juli 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren is verleend aan Boerenbond Agro voor de bouw van een boerenbondwinkel op het perceel Palmbrugweg 6 te Echt. De appellant is van mening dat deze vergunning ten onrechte is verleend, omdat de bouw in strijd is met het bestemmingsplan "Echt Centrum" en omdat de aanvraag om omgevingsvergunning niet correct zou zijn ingediend.

De Raad van State heeft de zaak op 24 juni 2015 behandeld. De appellant heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder de stelling dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen en dat de vergunning niet rechtsgeldig is verleend. De Raad van State heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de aanvraag door een vertegenwoordiger van Boerenbond Agro was ingediend en dat de procedure correct was gevolgd.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. De beslissing om geen proceskostenveroordeling op te leggen is ook in lijn met de overwegingen van de Raad van State.

Uitspraak

201408376/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Echt, gemeente Echt-Susteren,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 4 september 2014 in zaken nrs. 14/2477 en 14/2476 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college aan Boerenbond Agro een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een boerenbondwinkel op het perceel Palmbrugweg 6 te Echt (hierna onderscheidenlijk: het bouwplan en het perceel).
Bij uitspraak van 4 september 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Pietermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Boerenbond Agro, vertegenwoordigd door ing. J.L. Windhorst, bijgestaan door mr. J.C. Bothof, verschenen.
Overwegingen
1. Het perceel ligt op het bedrijventerrein De Loop. De boerenbondwinkel, die inmiddels is gerealiseerd, is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Echt Centrum", omdat die het bouwvlak overschrijdt en een nieuwe perifere/grootschalige detailhandelsvoorzienig betreft. Om de winkel niettemin mogelijk te maken, heeft het college besloten daarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen. [appellant] woont aan [locatie].
2. Het standpunt van [appellant] dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was van het door hem ingestelde beroep tegen het besluit van
17 juli 2014 kennis te nemen wordt niet gevolgd. Anders dan hij stelt, is dat besluit geen van beroep uitgezonderd besluit ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Evenmin betreft het een besluit genoemd in de Regeling rechtstreeks beroep. Voorts bestaat er geen grond voor het oordeel dat, als gesteld door [appellant], de Afdeling onbevoegd is om van het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter kennis te nemen.
3. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college ten onrechte aan Boerenbond Agro omgevingsvergunning heeft verleend, omdat de aanvraag om omgevingsvergunning niet is ingediend door [naam persoon] namens Boerenbond Agro, maar door een ambtenaar werkzaam bij de gemeente, namens de gemeente mist feitelijke grondslag. Vast staat dat de aanvraag door Wulms namens Boerenbond Agro is ingediend.
4. Het betoog van [appellant] dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen over het voornemen van het college om voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen, slaagt evenmin. Daarbij is van belang dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ter voorbereiding van het besluit van 17 juli 2014 de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, zodat het derhalve, anders dan [appellant] stelt, terecht niet de bezwaarprocedure heeft toegepast. [appellant] heeft naar aanleiding van voormeld voornemen zienswijzen naar voren gebracht, waarop het college in een zienswijzenrapport van 15 juli 2014 heeft gereageerd.
5. Evenzeer faalt het beoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het besluit van 17 juli 2014 onbevoegd is genomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat mr. M. Peeters was gemandateerd tot het nemen van dat besluit. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit artikel 10.3, tweede lid, onder b, van de Awb niet dat aan Peeters geen mandaat kon worden verleend, nu ten aanzien van dat besluit niet is bepaald dat het met een versterkte meerderheid moet worden genomen.
6. [appellant] betoogt voorts dat het college niet in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat ten behoeve van de winkel parkeerplaatsen worden gerealiseerd aan de weg die dient als ontsluiting van zijn perceel, waarmee inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht en daarmee op zijn privacy en gevoel van veiligheid.
6.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor in dit geval omgevingsvergunning te verlenen.
6.2. In de aanleg van parkeerplaatsen aan de weg die het perceel van [appellant] ontsluit, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid voor het bouwplan omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het betreft de aanleg van zes parkeerplaatsen ten behoeve van het personeel en dat de weg een openbare weg is in eigendom van de gemeente.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen reden om het verzoek van [appellant] om een deskundige te benoemen te honoreren. Dat, als door [appellant] gesteld, de gemeente ten onrechte percelen op het bedrijventerrein De Loop aan een projectontwikkelaar heeft verkocht, het college ten onrechte voor de bouw van een supermarkt op het naast het perceel gelegen perceel omgevingsvergunning heeft verleend aan Aldi Vastgoed B.V. en het bestemmingsplan "Echt Centrum" onzorgvuldig tot stand is gekomen, vormen geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat het in beroep bestreden besluit van 17 juli 2014 niet op deze kwesties ziet.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
270-757.