201500157/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2014 heeft het college zijn beslissing om op 18 september 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 26 november 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 18 september 2014 is aangetroffen ter hoogte van de Cartesiusstraat 247 te Den Haag. Deze straat is gelegen in een gebied waar ter inzameling van huishoudelijke afvalstoffen gebruik moet worden gemaakt van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] deze overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. In dat verband voert zij aan dat zij nooit vuilniszakken naast de ORAC plaatst. Verder is zij woonachtig aan de [locatie] te Den Haag, ongeveer 900 meter en 10 minuten lopen van de locatie waar de huisvuilzak is aangetroffen, en heeft zij geen enkele reden om haar huisvuil aan te bieden ter hoogte van de Cartesiusstraat 247. De foto, gevoegd bij het rapportageformulier behorende bij het besluit van 22 september 2014, toont een in de huisvuilzak aangetroffen brief die zij heeft verzonden namens haar werkgever Staedion. Deze is niet aan haar geadresseerd en dus ook niet door haar ontvangen en weggegooid.
De verder in de huisvuilzak aangetroffen pakbon van Hennes & Mauritz bevat weliswaar haar naam- en adresgegevens, maar uit de overgelegde kopie van een andere pakbon, gericht aan L. van Dijk uit Amsterdam, die onlangs op haar adres werd bezorgd omdat deze achter een aan haar gerichte pakbon kleefde, blijkt dat deze ook verkeerd bezorgd kan zijn, aldus [appellante].
3.1. Het college heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat de aangetroffen pakbon van Hennes & Mauritz met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante] maakt dat de huisvuilzak tot haar herleidbaar is. Dat in de huisvuilzak ook een tweede poststuk is aangetroffen waarop [appellante] als contactpersoon is vermeld, ondersteunt het vermoeden dat zij de overtreder is. De kans dat beide poststukken, zoals [appellante] stelt, niet door haar zijn weggegooid en toch in dezelfde huisvuilzak zijn beland, is volgens het college nihil.
3.2. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 maart 2015 in zaak nr. 201408423/1/A4), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.3. Vast staat dat op 18 september 2014 in de Cartesiusstraat ter hoogte van nummer 247 een huisvuilzak is aangetroffen en dat deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. De huisvuilzak kan tot [appellante] worden herleid, nu deze een pakbon van Hennes & Mauritz bevatte met daarop haar naam- en adresgegevens. Dat in de huisvuilzak nog een tweede poststuk is aangetroffen waarvan zij niet de geadresseerde was, kan aan de herleidbaarheid niet afdoen, omdat er geen verzendenveloppe is aangetroffen en [appellante] in de brief wordt genoemd als contactpersoon. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
De omstandigheid dat [appellante] op ruime afstand woont van de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Dat geldt eveneens voor haar stelling dat zij nooit huisvuilzakken naast de ORAC plaatst. Met de overgelegde aan een ander geadresseerde pakbon heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de in de huisvuilzak aangetroffen pakbon, die haar naam- en adresgegevens bevat, abusievelijk is bezorgd op een ander adres en dat de bewoner van die woning het poststuk in de huisvuilzak heeft gedaan en deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Ook ten aanzien van de namens haar werkgever opgestelde brief heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat een ander deze in de betreffende huisvuilzak heeft gedaan en die verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar niet als overtreder mocht aanmerken.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
563.