201409457/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 november 2014 in zaak nr. 14/2844 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 respectievelijk 2009 herzien en op € 3.651,00 en € 5.558,00 gesteld.
Bij besluit van 19 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een onderzoek ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1°. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2°. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3°. de soort kinderopvang.
Aan de besluiten van 17 september 2010, gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] geen kosten heeft gemaakt voor kinderopvang door [gastouderbureau] in 2008 en 2009 en daarom in zoverre geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij geen kosten heeft gemaakt voor kinderopvang via [gastouderbureau]. Hij stelt daartoe dat hij in 2011 de vergoeding aan de gastouder heeft voldaan. Nu de Belastingdienst/Toeslagen niet gebonden is aan termijnen, valt niet in te zien waarom [appellant] daar wel aan gebonden zou zijn, aldus [appellant].
2.1. Niet in geschil is dat [appellant] de voor de jaren 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor kinderopvang heeft aangewend. Evenmin is in geschil dat hiermee niet alle kosten voor kinderopvang via [gastouderbureau] zijn voldaan en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij het resterende bedrag aan kosten gedurende de betrokken toeslagjaren heeft voldaan.
Het geschil is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] met het in beroep overgelegde bankafschrift van 29 juni 2011 niet heeft aangetoond dat hij in 2008 en 2009 kosten voor opvang via [gastouderbureau] heeft gemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2014, in zaak nr. 201400998/1/A2), dienen alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna te worden voldaan om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. De reden hiervoor is gelegen in het belang van de Belastingdienst/Toeslagen om betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar - aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken - definitief te kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is.
[appellant] heeft pas op 23 juni 2011 de kosten van gastouderopvang via [gastouderbureau] volledig voldaan. Nu deze betaling niet ten tijde van de opvang of kort daarna heeft plaatsgevonden, is deze in beginsel te laat om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich terecht op het standpunt dat in de verklaring die [appellant] geeft voor de late betaling geen bijzondere omstandigheid is gelegen op grond waarvan de betaling voor de toepassing van de Wko toch in aanmerking moet worden genomen en dat [appellant] daarom niet heeft aangetoond kosten voor opvang via [gastouderbureau] te hebben gehad. Om die reden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat [appellant] over 2008 en 2009 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag, voor zover het de opvang via [gastouderbureau] betreft.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
480-729.