ECLI:NL:RVS:2015:1956

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201409070/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor dakopbouw en dakterras in beschermd stadsgezicht te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaars Achter de Bloemgracht tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het algemeen bestuur van het stadsdeel Centrum terecht een omgevingsvergunning had verleend voor het bouwen van een extra verdieping met een dakkapel en een dakterras op een appartement in Amsterdam. De vergunninghouder had deze vergunning op 29 oktober 2012 verkregen, maar de vereniging was van mening dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank had het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, waarna de vereniging in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 juni 2015. De vereniging voerde aan dat het algemeen bestuur niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan en dat de belangen van omwonenden onvoldoende waren meegewogen. De Raad van State overwoog dat het algemeen bestuur beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen en dat de rechter terughoudend moet toetsen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de dakopbouw en het balkon niet in strijd waren met het bestemmingsplan. De Raad van State bevestigde dat de privacy van omwonenden niet in onevenredige mate werd aangetast en dat de vermindering van uitzicht niet zodanig was dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid had mogen afwijken van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409070/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Eigenaars Achter de Bloemgracht, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2014 in zaak nr. 13/3917 in het geding tussen:
de vereniging
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, thans: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum (hierna: het algemeen bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het algemeen bestuur aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een extra verdieping met een dakkapel en een terras op het appartement [locatie 1] te Amsterdam.
Bij besluit van 7 juni 2013 heeft het algemeen bestuur het door onder meer de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 30 september 2014 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2015, waar de vereniging , vertegenwoordigd door mr. E. van de Kampen, rechtsbijstandverlener, en vergezeld door [persoon], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een dakopbouw op het perceel met een dakkapel aan de voorzijde en een dakterras aan de achterzijde. Het pand [locatie 2] behoort tot beschermd stadsgezicht. Het bouwplan is wat betreft het plaatsen van een dakkapel en een dakterras in strijd met het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het algemeen bestuur een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Voorts heeft het bij besluit van 7 juni 2013 de voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden dat de zijwanden van de dakopbouw worden uitgevoerd in pleisterwerk in de kleur cementgrijs.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Jordaan 1999" heeft het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart zijn bestemd tot "Gemengde doeleinden" aangewezen voor woningen.
Ingevolge het tweede lid, onder A, beoogt het bestemmingsplan de karakteristiek van het stadsbeeld te behouden, te herstellen en/of te versterken. Deze karakteristiek is neergelegd in de bij dit plan behorende kaart.
Ingevolge het bepaalde onder A.1.d is het uitgangspunt bij de op de waarderingskaart aangegeven ensembles een gezamenlijke aanpak. Dit houdt in, dat voor sloop dan wel ingrijpende verbouw van tot ensembles behorende panden geen aanleg- en/of bouwvergunning zal worden verleend in het geval de gevel en/of de kap zodanig worden gewijzigd, dat de karakteristiek van het stadsbeeld zal worden aangetast.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder l, mogen op de tot "Gemengde doeleinden" bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepaling: de bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte als bedoeld onder 3, sub h, en sub j, binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of vanaf de voor- en achtergevel te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder n, mogen op de tot "Gemengde doeleinden" bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepaling: dakterrassen zijn niet toegestaan.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder j, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub l, voor één of meer dakkappellen, mits niet meer dan 30% van het hellende dakvlak hiervoor wordt benut.
Ingevolge het bepaalde onder k zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de leden 3, sub i, sub k en sub n voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 1,20 m ten opzicht van het desbetreffende dak bedraagt, mits het dakterras niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, mag toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsbeeld in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid, onder h, zal bij verzoeken om vrijstelling voor een dakterras in de belangenafweging onder andere de privacy van omwonenden en de gebruikers van binnenterreinen worden betrokken.
3. De vereniging betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe voert zij aan dat het algemeen bestuur het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 10 oktober 2012 niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. In dat verband wijst zij op het tegenadvies van het Gelders Genootschap van 28 februari 2013. Voorts stelt zij dat het bouwplan de samenhang in het ensemble verstoort.
3.1. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 29 oktober 2012 heeft het algemeen bestuur zich voor het oordeel of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand gebaseerd op het advies van de welstandscommissie van 10 oktober 2012, alsmede op de toelichting daarop bij brieven van 6 maart 2013 en 21 mei 2013.
3.2. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1) wordt overwogen dat het algemeen bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het algemeen bestuur in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
3.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het algemeen bestuur het advies van de welstandscommissie van 10 oktober 2012 en de toelichting daarop niet aan zijn besluit van 7 juni 2013 ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij wordt betrokken dat er in het advies van het Gelders Genootschap van 28 februari 2013 van wordt uitgegaan dat de opbouw aan de buitenzijde wordt uitgevoerd in houten, verticale delen en een volkernplaat, terwijl het bouwplan is aangepast aan het advies van de welstandscommissie van 10 oktober 2012 om de zijwanden van de opbouw uit te voeren in pleisterwerk in de kleur cementgrijs. Aangezien het negatieve advies van het Gelders Genootschap voor een belangrijk deel is gebaseerd op de wijze van uitvoering van de dakopbouw, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het algemeen bestuur zijn oordeel over de uitvoering van de dakopbouw heeft kunnen baseren op het advies van de welstandscommissie.
Over de indeling van de achtergevel van de dakopbouw heeft het Gelders Genootschap onder meer gesteld dat deze onvoldoende is afgestemd op de gevelkarakteristiek van de onderliggende gevel en daarmee het ensemble doorbreekt. Bij brief van 21 mei 2013 heeft de welstandscommissie gesteld dat de achtergevel een exacte herhaling is van de onderliggende gevel, zodat van een verstoring van de gevelopbouw geen sprake kan zijn omdat de onderliggende verdiepingen dezelfde opbouw hebben. Tevens heeft de welstandscommissie bij brief 6 maart 2013 gesteld dat het bouwplan voldoet aan de criteria uit de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam digitaal" voor het ophogen van ensembles, namelijk dat met de ophoging de verhoudingen niet worden verstoord en dat het ensemble niet onevenredig wordt aangetast. Gelet op de toelichting van de welstandscommissie, heeft de rechtbank terecht aannemelijk gemaakt geacht dat op dit punt wordt voldaan aan de welstandsnota. De stelling van de vereniging dat de welstandscommissie ervan uitgaat dat het ensemble wordt verstoord als de naastgelegen panden niet worden opgehoogd, mist feitelijke grondslag. De welstandscommissie heeft in de brief van 6 maart 2013 gesteld dat het ontwerp van dit bouwplan bij eventuele uitbreidingen van de naastgelegen panden gebruikt kan worden als trendsetter om de gewenste eenheid bij uitbreiding van die panden te behouden.
Het betoog faalt.
4. De vereniging betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden, in het bijzonder ten aanzien van de aantasting van hun privacy en de vermindering van het uitzicht.
4.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur, waarbij het beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het algemeen bestuur in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de voorziene dakopbouw en het balkon niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, zodat in zoverre geen belangenafweging aan de orde is. De rechtbank heeft over de door de vereniging gestelde aantasting van de privacy overwogen dat zij het aannemelijk acht dat de inkijk in appartementen [locatie 3] vanaf het dakterras beperkt zal zijn en dat weinig zicht zal zijn in de woningen. Daarbij heeft zij betrokken dat [locatie 3] schuin achter het perceel ligt en dat de afstand vanaf dat pand tot aan het voorziene dakterras ongeveer 10 tot 12 meter bedraagt. Voorts heeft zij in aanmerking genomen dat de ramen van [locatie 3] zijn opgedeeld in meerdere kleine ramen en een beperkte omvang hebben. Tevens heeft zij in aanmerking genomen dat de achter de gevel van [locatie 3] gelegen verblijfsruimten voor een deel slaapkamers zijn, zodat een toename van inkijk minder belastend kan worden geacht, aangezien die verblijfsruimten minder intensief worden gebruikt. Over de vermindering van het uitzicht heeft de rechtbank overwogen dat in het algemeen bij realisering van een volledige dakopbouw in overeenstemming met het bestemmingsplan, dat wil zeggen zonder dakterras, de vermindering van het uitzicht groter zal zijn dan met het onderhavige bouwplan het geval is. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat, voor zover door realisering van het bouwplan de privacy en het uitzicht
van de bewoners van [locatie 3] wordt verminderd, die aantasting niet zodanig groot zal zijn dat het algemeen bestuur na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan. Voor zover de vereniging in hoger beroep stelt dat realisering van het bouwplan leidt tot een vermindering van lichtinval in de appartementen van hun leden, wordt overwogen dat niet valt in te zien dat de realisering van de dakkapel aan de voorzijde van de dakopbouw of de plaatsing van het hekwerk van het dakterras bij hen leidt tot een vermindering van lichtinval.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
672.