ECLI:NL:RVS:2015:1958

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201408157/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor woninguitbreiding in Delft

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, die eerder het beroep tegen de bouwvergunning voor een woninguitbreiding in Delft ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Delft had op 15 juli 2013 een bouwvergunning verleend aan [vergunninghouders] onder ontheffing van het bestemmingsplan. De rechtbank had in een tussenuitspraak van 7 februari 2014 het college de gelegenheid gegeven om een gebrek in het besluit te herstellen, maar in de einduitspraak van 22 augustus 2014 werd het beroep van [appellant] en anderen ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 mei 2015 behandeld. De appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 4 van de Beleidsnota van de gemeente Delft van toepassing is bij de beoordeling van de ontheffing van het bestemmingsplan. De Afdeling overweegt dat de tussenruimte die is ontstaan door de woninguitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college bevoegd was om ontheffing te verlenen op basis van artikel 3:23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De Afdeling bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen. De appellanten worden niet onevenredig benadeeld door de ontheffing, aangezien het bouwplan past binnen de uitwendige maatvoering die het bestemmingsplan toestaat. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.

Uitspraak

201408157/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Delft,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2014 en 22 augustus 2014 in zaken nrs. 13/6893 en 13/7046 in het geding tussen onder meer:
[appellant] en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college aan [vergunninghouders] (hierna tezamen en in enkelvoud: [vergunninghouder]) onder ontheffing van het bestemmingsplan een bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] te Delft (hierna: onderscheidenlijk de woning en het bouwplan) conform de bij het besluit behorende tekeningen, waartoe een maatvoeringtekening is toegevoegd ter vastlegging van de in de uitvoering ontstane maatafwijkingen.
Bij tussenuitspraak van 7 februari 2014 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 15 juli 2013 te herstellen, met inachtneming van hetgeen zij in deze uitspraak heeft overwogen en iedere verdere beslissing aan te houden. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij einduitspraak van 22 augustus 2014 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de tussenuitspraak en einduitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2015, waar [appellant] en anderen, in persoon van [drie gemachtigden], bijgestaan door mr. W.J. Haeser, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan het college ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1., eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), zoals dat luidde ten tijde van belang, komen voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking:
a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning;
e. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
Het college heeft in de Beleidsnota Woninguitbreidingen van de gemeente Delft van 14 september 2009 (hierna: de Beleidsnota) regels gegeven voor het verlenen van ontheffing van het bestemmingplan met toepassing van artikel 3.23 van de Wro binnen het bestaand stedelijk gebied.
2. De woninguitbreiding is reeds gerealiseerd en heeft geresulteerd in een woning met een goothoogte van 6,66 m en een nokhoogte van 10,21 m. Tussen de tweede woonlaag en de kap van de woning is een ruimte van ongeveer 1 m hoog ontstaan (hierna: de tussenruimte).
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 in zaak nr. nr. 201202003/1/A1 wordt overwogen dat vast staat dat de tussenruimte in strijd is met het ten tijde van het besluit van 15 juli 2013 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordwest, deelgebied I", nu de goothoogte van de woning ligt ter hoogte van het plafond van de tussenruimte in plaats van ter hoogte van het plafond van de tweede bouwlaag.
De Afdeling heeft in de voormelde uitspraak van 27 december 2012 voorts overwogen dat de tussenruimte geen gelijksoortige uitbreiding van een gebouw is, als bedoeld in artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro, nu deze is gelegen tussen de tweede bouwlaag en de kap, doch daarvan geen deel uitmaakt, en is voorzien van een volwaardige, uit een balklaag bestaande plafond en vloer, zodat het college niet bevoegd was om met toepassing van deze bepaling ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het college evenwel bevoegd is om met toepassing van artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, nu de tussenruimte een uitbreiding is in de zin van die bepaling.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat niet artikel 3, maar artikel 4 van de Beleidsnota van toepassing is bij de beoordeling of het college bevoegd was om voor het bouwplan ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de grondslag om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen artikel 3:23, eerste lid, van de Wro is, ongeacht of de tussenruimte valt onder a of onder e, van artikel 4.1.1., eerste lid, van het Bro en dat de Beleidsnota de voorwaarden bevat voor de uitoefening van die bevoegdheid. Nu de tussenruimte niet voldoet aan artikel 4 van de Beleidsnota, omdat deze niet past in het denkbeeldige kapprofiel, zoals dat in figuur 1 van dat artikel is gedefinieerd, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college daarvoor ten onrechte ontheffing van het bestemmingsplan heeft verleend, aldus [appellant] en anderen.
3.1. De rechtbank heeft niet onderkend dat artikel 3 van de Beleidsnota niet van toepassing is. Daarbij is van belang dat de in artikel 3 van de Beleidsnota genoemde gevallen waarvoor met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend, zien op uitbreidingen bij een woning, terwijl het in het onderhavige geval gaat om een uitbreiding van een woning.
De rechtbank heeft evenwel terecht geoordeeld dat artikel 4 van de Beleidsnota niet van toepassing is. Dit artikel ziet, zoals daarin wordt vermeld, op de gevallen als bedoeld in artikel 4.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro. Nu de tussenruimte niet valt onder voormelde bepaling onder e, is artikel 4 van de Beleidsnota niet van toepassing. Het betoog van [appellant] en anderen dat het college voor een eerder gelijksoortig bouwplan heeft geweigerd ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, omdat het in strijd was met artikel 4 van de Beleidsnota, kan hen niet baten, nu, wat daarvan zij, daarmee niet in rechte vaststaat dat de onderhavige tussenruimte onder dat artikel valt. De stelling van [appellant] en anderen dat de rechtbank, door te overwegen dat artikel 4 van de Beleidsnota niet van toepassing is, buiten de omvang van het geschil is getreden, omdat in het besluit op bezwaar niet is vermeld dat dat artikel toepassing mist, wordt niet gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet vermelden van dat artikel in het besluit op bezwaar impliceert dat het volgens het college niet van toepassing is.
3.2. Uit het voorgaande volgt dat de Beleidsnota geen beleidsregels bevat met betrekking tot een woninguitbreiding als hier aan de orde. Het college heeft, hoewel het de Beleidsnota van toepassing achtte, in het besluit van 15 juni 2013 en de nadere motivering van 21 maart 2014 niettemin een belangenafweging gemaakt om de gevolgen voor de omwonenden bij de beoordeling te betrekken.
3.3. Artikel 3:23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, onder a, van het Bro schept de bevoegdheid om voor het bouwplan ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. Anders dan [appellant] en anderen ter zitting hebben gesteld, maakt de omstandigheid dat de Beleidsnota geen beleidsregels bevat voor het onderhavige geval niet dat het college niet bevoegd was daarvoor ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Voor hun standpunt dat uit de samenhang met het bestemmingsplan volgt dat de Beleidsnota een uitputtende regeling bevat voor de gevallen waarin ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend, bestaat geen grond.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om voor het bouwplan ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] en anderen door die ontheffing niet onevenredig worden benadeeld. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan past binnen de uitwendige maatvoering die het bestemmingsplan toestaat voor een woning op het perceel, te weten een nokhoogte van elf meter met daarin begrepen een kap van vier meter.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De tussenuitspraak en de uitspraak dienen te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en einduitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
270-757.