201408445/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ede,
tegen de uitspraken van 27 mei 2014 en 16 september 2014 in zaak
nr. 13/2922 van de rechtbank Gelderland in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2012 heeft het college [appellant] op verzoek van [partij] onder meer gelast om het gebruik van de opslagschuur op het perceel [locatie] in Ede (hierna: het perceel) als woning voor 1 juni 2013 te staken en gestaakt te houden door de bewoners te verhuizen en de aanwezige woonvoorzieningen, zoals de keuken, badkamer en het toilet definitief te verwijderen.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot 1 februari 2014.
Bij tussenuitspraak van 27 mei 2014 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het betreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij brief van 30 juni 2014 heeft het college het besluit van
14 november 2012 nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 16 september 2014 heeft de rechtbank het besluit van
14 november 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Kranenbarg heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.Bougarfa en S. van Bemmel, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst De Vallei, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied Ede 2012" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen" met de nader aanduiding "specifieke vorm van wonen-agrarisch nevenactiviteit".
Ingevolge artikel 15.2.3, onder a, van de planregels is per bestemmingsvlak of een gekoppeld bestemmingsvlak ten hoogste één woning toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
Ingevolge artikel 33.2, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het bepaalde onder d, is het bepaalde onder a, niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ingevolge artikel 23 van het daarvoor ter plaatse geldende bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied", dat op 9 mei 1995 van kracht is geworden, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan - behoudens in dit artikel - bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
2. Vast staat dat de opslagschuur op het perceel wordt gebruikt als woning door de zoon van [appellant]. Voorts staat vast dat dat gebruik bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en in strijd is met artikel 15.2.3, onder a, van de planregels.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van de opslagschuur als woning, nu dat gebruik ingevolge het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht mag worden voortgezet. Daartoe voert [appellant] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de peildatum voor de beoordeling of het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de opslagschuur onder het overgangsrecht valt, 14 september 2004 is, te weten de datum van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Artikel 30-herziening Agrarisch Buitengebied". Volgens [appellant] heeft de rechtbank evenzeer miskend dat hij met de door hem overgelegde verklaringen, foto’s, verzekeringspolis en afschriften van gas- en elektrabetalingen aannemelijk heeft gemaakt dat reeds in 1992 in de opslagschuur voorzieningen zijn aangebracht voor het gebruik daarvan als woning en dat de schuur vanaf die tijd ook als zodanig wordt gebruikt.
3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de peildatum voor het overgangsrecht 9 mei 1995 is, te weten de datum van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied". Daarbij is van belang dat uit artikel 1, onder a1, van het bestemmingsplan "Artikel 30-herziening Agrarisch Buitengebied" volgt dat het daarin in artikel 23 neergelegde overgangsrecht uitsluitend betrekking heeft op de bij de plankaartherziening betrokken bestemmingen. Ter zitting heeft het college aan de hand van de plankaarten toegelicht dat het perceel niet behoort tot één van de 34 percelen, waarvan de bestemming bij de plankaartherziening is betrokken. Voorts wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013 in zaak nr. 201109366/1/R2. In deze zaak, waarin beroep was ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de Afdeling evenzeer geoordeeld dat de peildatum de datum van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied" is. Dat, als gesteld, volgens het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van 26 maart 2013, dat het college aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd, de peildatum voor het overgangsrecht 14 september 2004 is, kan [appellant] niet baten. Het is de taak van de bestuursrechter om vast te stellen welk recht van toepassing is.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2013 in zaak nr. 201301373/1/A1, is het aan degene die een beroep op het overgangsrecht van een bestemmingsplan doet om de feiten en omstandigheden waarop dat berust aannemelijk te maken.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zo al ten tijde van de peildatum 9 mei 1995 de opslagschuur in gebruik was als woning, dit gebruik sindsdien ononderbroken is voortgezet tot het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 november 2012. Het ter zitting door [appellant] gestelde, dat hij in de periode van 1992 tot 1998 zelf in de schuur woonde met een onderbreking in 1996 van ongeveer een jaar toen een zwager daarin woonde en dat, voordat zijn zoon in 2004 zijn intrek nam in de schuur, nog een andere persoon daarin heeft gewoond, is hiervoor onvoldoende. De overgelegde stukken zijn daarvoor evenmin voldoende.
De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat het gebruik van de opslagschuur als woning niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
270-757.