201401987/2/A1.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, gevestigd te Rijswijk (hierna: het CBR),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 januari 2014 in zaak nr. 13/5032 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Eindhoven,
en
het CBR.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2012 heeft het CBR besloten aan [wederpartij] geen verklaring van geschiktheid af te geven voor de rijbewijscategorieën A en B.
Bij besluit van 17 september 2013 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw kennelijk ongegrond verklaard en het besluit van 2 november 2012 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 29 januari 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 september 2013 vernietigd, het besluit van 2 november 2012 herroepen en bepaald dat het CBR aan [wederpartij] de gevraagde verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de rijbewijscategorieën A en B verstrekt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2014, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, is verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 17 december 2014 heeft de Afdeling het CBR opgedragen om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog het gezichtsveld van [wederpartij] te laten onderzoeken en te bezien of het besluit van 12 november 2012 in het licht van de uitkomst van dat onderzoek in stand kan blijven. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bij beschikking van 27 februari 2015 de termijn voor het herstellen van het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek verlengd tot 9 april 2015.
Bij besluit van 8 april 2015 heeft het CBR, onder verwijzing naar een onderzoek van oogarts L.J. van Rijn naar het gezichtsveld van [wederpartij], besloten dat het besluit van 2 november 2012 in stand blijft.
[wederpartij] is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het besluit van 8 april 2015 naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij tussenuitspraak van 17 december 2014 heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht het besluit van 17 september 2013 heeft vernietigd. Tevens heeft zij overwogen dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien het besluit van 2 november 2012 te herroepen en te bepalen dat het CBR aan [wederpartij] de gevraagde verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de rijbewijscategorieën A en B dient te verstrekken. De Afdeling heeft het CBR opgedragen om alsnog het gezichtsveld van [wederpartij] te laten onderzoeken en te bezien of het besluit van 2 november 2012 in het licht van de uitkomst van dat onderzoek in stand kan blijven.
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 6.3 is overwogen, is het hoger beroep van het CBR gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover die ziet op het herroepen van het besluit van 2 november 2012 en het bepalen dat het CBR aan [wederpartij] de gevraagde verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de rijbewijscategorieën A en B dient te verstrekken.
3. Het CBR heeft bij besluit van 8 april 2015, onder verwijzing naar het onderzoek van oogarts Van Rijn van 11 maart 2015 naar het gezichtsveld van [wederpartij], het besluit van 2 november 2012 in stand gelaten. Van Rijn, een door het CBR aangewezen oogarts, heeft op 11 maart 2015 het gezichtsveld van [wederpartij] onderzocht volgens onder andere de Dondersmethode, de Estermantest en Goldmanmethode. Volgens de bevindingen van Van Rijn, neergelegd in een verslag van 18 maart 2015, voldoet het gezichtsveld van [wederpartij] niet aan het wettelijk vereiste als bedoeld in paragraaf 3.3 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
4. [wederpartij] heeft naar aanleiding van het besluit van 8 april 2015 geen zienswijze ingediend. De Afdeling neemt aan dat hij zich neerlegt bij het besluit van 8 april 2015. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 januari 2014 in zaak nr. 13/5032, voor zover voor zover die ziet op het herroepen van het besluit van 2 november 2012 en het bepalen dat het CBR aan [wederpartij] de gevraagde verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de rijbewijscategorieën A en B dient te verstrekken;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 april 2015, kenmerk EV/47175648/SVB ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
414.