ECLI:NL:RVS:2015:1981

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201403144/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Boomawatering' en de rechtsgeldigheid van bestemmingen voor glastuinbouw en recreatie

Op 24 juni 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan 'Boomawatering' van de gemeente Westland. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 28 januari 2014, omvatte onder andere bestemmingen voor glastuinbouw en recreatie. Diverse appellanten, waaronder [appellant sub 1] tot en met [appellant sub 7], hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van dit plan. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat de raad van de gemeente Westland op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid heeft om gebreken in het besluit te herstellen. De appellanten hebben verschillende argumenten aangevoerd, waaronder de ongeschiktheid van bepaalde bestemmingen voor hun percelen en de wens om bestemmingen te wijzigen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid de bestemmingen heeft kunnen toekennen, maar heeft ook geconstateerd dat er gebreken zijn in de motivering van het besluit. De raad is opgedragen om binnen zestien weken de gebreken te herstellen en de uitkomst daarvan bekend te maken. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen, maar ook de noodzaak van zorgvuldige motivering en de rechtszekerheid voor betrokkenen.

Uitspraak

201403144/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:
1. appellant sub 1], gevestigd te Poeldijk, gemeente Westland,
2. [ appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Naaldwijk, gemeente Westland, en anderen,
3. [ appellant sub 3], wonend te Poeldijk, gemeente Westland,
4. [ appellant sub 4], gevestigd te Poeldijk, gemeente Westland,
5. [ appellant sub 5], wonend te Poeldijk, gemeente Westland,
6. [ appellant sub 6], wonend te Poeldijk, gemeente Westland,
7. [ appellant sub 7], gevestigd te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Boomawatering" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 7], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
[appellant sub 4] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2015, waar [appellant sub 6], bijgestaan door mr. Z.M. Nasir, advocaat te Naaldwijk, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, [appellant sub 7], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en Z.M. Nasir, advocaat te Naaldwijk, [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door B.E. Schuit en S. Westerduin, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling ten behoeve van de modernisering van glastuinbouwbedrijven en de daarbij behorende aanpassingen van de weg- en waterstructuur. Het plan is voor een groot deel conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [ appellant sub 1] voert aan dat de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer" geen passende bestemming is, omdat op zijn locatie verschillende soorten bedrijven zijn gevestigd. [appellant sub 1] voert voorts aan dat de toegestane nok- en goothoogte binnen deze bestemming niet is aangepast aan de huidige eisen van de bedrijfsruimten. Binnen de bestemming "Glastuinbouw" is dat wel gedaan.
4.1. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer", steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. [ appellant sub 1] voert aan dat de percelen I-2142 en I-2143, gelet op de ligging ervan ingesloten tussen woningen en bedrijven en grenzend aan het water, niet geschikt zijn voor tuinbouw. De bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" met de functieaanduiding "verblijf tijdelijke arbeidsmigranten" zou echter wel een passende bestemming zijn. Zij wijst erop dat de gemeente in de omgeving ook woningbouw mogelijk maakt.
5.1. Door [appellant sub 1] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan een concreet bouwinitiatief voorlag voor de herontwikkeling van haar percelen ten behoeve van de huisvestiging van tijdelijke arbeidsmigranten. Mede in het licht van het terzake door de raad gevoerde beleid hoefde de raad reeds hierom bij de vaststelling van het plan daarmee geen rekening te houden. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" niet uitvoerbaar is. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de percelen gebruikt zouden kunnen worden voor binnen de bestemmingsomschrijving als opgenomen in artikel 3.1 van de planregels ook passende voorzieningen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf als watersilo’s, waterbassins, parkeervoorzieningen en dergelijke.
Voor zover [appellant sub 1] een vergelijking maakt met de plannen voor woningbouw van de gemeente wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat het daarbij gaat om woningen die dienen ter vervanging van woningen die glastuinbouw frustreren en daarom zouden moeten worden geamoveerd, althans het gebruik ervan als woning zou moeten worden beëindigd. Daarvoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ook wat betreft de percelen van [appellant sub 1] kan mogelijk gebruik gemaakt worden van die wijzigingsbevoegdheid, zodat in zoverre geen sprake is van ongelijke behandeling.
Het betoog faalt.
6. [ appellant sub 1] wil verruiming van de bestemming "Recreatie" die is toegekend aan haar perceel aan de [locatie 1]. Zij wil op dat perceel horeca mogelijk maken. Zij voert aan dat ten onrechte is getoetst aan het oude beleid ten aanzien van toerisme in het Westland.
6.1. De raad betoogt dat zelfstandige horeca thuis hoort in de kernen van de gemeente en niet in het glastuinbouwgebied. Het is niet toegestaan om nieuwe stedelijke functies te vestigen buiten de bebouwingscontouren.
6.2. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 kan een bestemmingsplan dat in ontwerp ter visie is gelegd vóór de inwerkingtreding van deze verordening bij vaststelling afwijken van deze verordening, mits het bestemmingsplan in overeenstemming is met de op het moment van tervisielegging van het ontwerp geldende provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
6.3. De Verordening Ruimte 2014 is in werking getreden op 1 augustus 2014. Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen vanaf 21 oktober 2011.
6.4. In artikel 1, vijfde lid, van de Verordening Ruimte, van 29 maart 2011, zoals die gold ten tijde van belang, zijn stedelijke functies gedefinieerd als woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen. Luchthavens en helihavens en de bijbehorende voorzieningen worden voor de toepassing van deze verordening niet beschouwd als stedelijke functies.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, kunnen bestemmingsplannen in afwijking van het bepaalde in lid 1 voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken: Binnen de begrenzing van het ‘glastuinbouwbedrijvengebied’, zoals aangegeven op kaart 2, is naast glastuinbouw de vestiging of uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw, zoals transportbedrijven, verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten. De vestiging is alleen mogelijk als sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet wordt verminderd. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van dubbel grondgebruik van bedrijven in combinatie met glas.
Ingevolge het vierde lid mogen bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) die betrekking hebben op recreatieve functies, uitsluitend de volgende nieuwe bebouwing toelaten:
a. a) kleinschalige bebouwing voor recreatie.
Kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, met een omvang van minder dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van het gebied. Medegebruik voor ondergeschikte andere functies kan worden toegelaten, mits passend bij de hoofdfunctie.
6.5. Volgens de toelichting bij de Verordening Ruimte is bebouwing voor recreatie in ieder geval toegestaan in de gebieden die op de functiekaart van de structuurvisie zijn aangeduid als recreatiegebied. Maar ook langs recreatieve verbindingsroutes, zoals wandel- en fietspaden, is bebouwing toegestaan. Het moet gaan om functies en bebouwing gericht op mensen die recreëren in het buitengebied (zoals wandelen, fietsen, kamperen, varen, roeien, paardrijden). Als voorbeelden worden vermeld: restaurant, café, ijssalon, camping, roeibotenverhuur, clubgebouw bij een golfbaan, hotel. Medegebruik voor ondergeschikte functies kan worden toegelaten, bijvoorbeeld vergaderfaciliteiten bij een restaurant.
6.6. In artikel 1, lid 1.65, van de planregels wordt recreatie gedefinieerd als aan de Westlandse glastuinbouw en/of het buitengebied gerelateerde activiteiten gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, zijn de voor "Recreatie" (R) aangewezen gronden bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen;
b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de recreatieve percelen en groen;
c. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge artikel 9, lid 9.4.1, aanhef en onder b, van de planregels wordt tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik voor horeca.
Ingevolge lid 9.4.2, is het bepaalde onder 9.4.1 onder b niet van toepassing op ondergeschikte horeca die onderdeel uitmaakt van het bedrijf.
6.7. Volgens de door [appellant sub 1] aangehaalde Beleidsvisie "Beleef Westland. Nota toerisme en recreatie." van de gemeente Westland (hierna: de Nota toerisme en recreatie) geeft de Visie Greenport Westland 2020 aan dat glastuinbouw ruimtelijk en economisch het primaat heeft. De toeristische ambitie beperkt zich tot kwaliteitsverbetering. Uitgangspunt van de Nota toerisme en recreatie is voorts het stimuleren en verbeteren van dagrecreatie. Het is de ambitie van de gemeente dat de branche punten langs fiets-, wandel- en vaarroutes verder ontwikkelt. Het mag niet zo zijn dat kleinschalige toeristische initiatieven de functie van de glastuinbouw tegenwerken. Onder kleinschalige initiatieven vallen echter geen restaurants, winkels en dergelijke, het moet aanvullend zijn. Nieuwe verblijfsmogelijkheden mogen in het algemeen niet ten koste gaan van de duurzame glastuinbouw.
6.8. Niet bestreden is dat de locatie is gelegen buiten de bebouwingscontouren en in het glastuinbouwbedrijvengebied. De Afdeling overweegt dat de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het op grond van de Verordening Ruimte in beginsel niet is toegestaan om nieuwe stedelijke functies te vestigen buiten de bebouwingscontouren. Binnen de begrenzing van het glastuinbouwbedrijvengebied is naast glastuinbouw slechts de vestiging of uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw. Weliswaar is voor gronden die betrekking hebben op recreatieve functies, kleinschalige bebouwing voor recreatie mogelijk, maar gelet op het beleid in de Nota toerisme en recreatie heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat zelfstandige horeca niet in het glastuinbouwgebied kan worden gevestigd. [appellant sub 1] heeft geen omstandigheden aangevoerd die de raad hadden moeten nopen tot afwijking van het beleid in dit geval.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer" en, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
8. [ appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" die is toegekend aan de percelen I-2142 en I-2143, in de weg staat aan de uitbreidingsplannen voor het recreatiebedrijf. Zij willen fietsen verhuren, een boothelling aanleggen, overnachtingen in de vorm van trekkershutten aanbieden en de parkeermogelijkheden uitbreiden. Zij wijzen op het beleid in de Nota toerisme en recreatie en het rapport "Vaartenland. Visie en projecten blauwgroene structuur Den Haag en Westland." van MUST stedebouw. Bij dit beleid past een gewijzigde bestemming. Zij betogen dat de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" niet uitvoerbaar is, omdat in de nabijheid geen agrarische onderneming is gevestigd.
8.1. De raad stelt dat de gronden kadastraal bekend gemeente Monster, sectie I, nummers 2142 en 2143, in het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Monster in combinatie met de "Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland" de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw" hadden. De gronden zijn volgens de provinciale Structuurvisie en de Visie Greenport Westland gelegen in het duurzame glastuinbouwgebied. De glastuinbouw neemt in het Westland ruimtelijk en economisch een belangrijke plaats in. Tuinbouwproducten zoals groente en bloemen bieden direct en indirect werkgelegenheid aan een groot aantal mensen. Het beleid is er daarom op gericht de glastuinbouw te behouden en waar mogelijk te versterken door schaalvergroting, herstructurering en revitalisering. Andere functies op door bedrijfsbeëindiging vrijkomende gronden zijn niet toegestaan. Het beleid is gericht op het niet uitbreiden, weren en zo nodig saneren van niet-agrarische functies. Ruimtelijk is het van belang om te komen tot een scheiding van functies. De raad betoogt dat de gronden benut kunnen worden voor het uitplaatsen van woningen die elders reconstructie frustreren of voor het vergraven van water zodat elders meer ruimte overblijft voor de glastuinbouw.
8.2. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid aan de percelen de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouwgebied" heeft kunnen toekennen, nu deze gronden zijn gelegen in het glastuinbouwgebied en gelet op het beleid de glastuinbouw te behouden en waar mogelijk te versterken, waarbij andere functies op door bedrijfsbeëindiging vrijkomende gronden niet zijn toegestaan en het beleid is gericht op het niet uitbreiden, weren en zo nodig saneren van niet-agrarische functies. Daarbij betrekt de Afdeling dat het uitgangspunt van de Nota toerisme en recreatie weliswaar het stimuleren en verbeteren van dagrecreatie is, maar dat het volgens deze nota niet zo mag zijn dat kleinschalige toeristische initiatieven de functie van de glastuinbouw tegenwerken en nieuwe verblijfsmogelijkheden in het algemeen niet ten koste mogen gaan van de duurzame glastuinbouw. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" niet uitvoerbaar is. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze percelen gebruikt kunnen worden voor voorzieningen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf als watersilo’s, waterbassins, parkeervoorzieningen en dergelijke.
Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] en anderen ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
10. [ appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte aan het perceel K530 de bestemming "Glastuinbouw" in plaats van de bestemming "Wonen" is toegekend. Dit perceel is in gebruik als achtertuin bij zijn woning en kan niet van belang zijn voor de herstructurering van het glastuinbouwgebied, omdat nabijgelegen percelen de bestemming "Wonen" en "Bedrijven" hebben en aan herstructurering in de weg staan. Daarnaast kan er geen glastuinbouw komen op dit perceel vanwege een nabij gelegen drinkwaterleiding. Het perceel voldoet aan de eisen voor toekenning van de bestemming "Wonen".
10.1. De raad betoogt dat de woning en de omliggende gronden zijn gelegen midden in het duurzame glastuinbouwgebied, waardoor het vergroten van de bestemming "Wonen" toekomstige herstructurering frustreert. De raad stelt dat in het algemeen vernieuwing in glastuinbouwgebieden vanuit de sector zelf komt, maar dat dat in dit gebied niet meer het geval is, omdat de infrastructuur tekortschiet en er belemmeringen zijn door de vele woningen en door de waterlopen in het gebied. Het bestemmingsplan voorziet in aanpassing van de weg- en waterinfrastructuur. Door voorwaarden te creëren voor een duurzaam glastuinbouwgebied kan de sector de vernieuwing weer ter hand nemen. De raad heeft ter zitting vermeld dat bij een reconstructie met de leidingbeheerder overlegd zal worden.
10.2. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid aan de gronden de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" heeft kunnen toekennen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de gronden zijn gelegen binnen een glastuinbouwconcentratiegebied waarin volgens de raad zo min mogelijk obstakels voor de glastuinbouw aanwezig moeten zijn. Ook betrekt de Afdeling daarbij dat het gebruik van de woning door [appellant sub 3] in strijd is met het voorgaande bestemmingsplan. De Afdeling overweegt voorts dat niet uitgesloten is dat de gronden voor glastuinbouw gebruikt gaan worden. Daartoe overweegt de Afdeling dat volgens de raad vernieuwing in glastuinbouwgebieden in het algemeen vanuit de sector komt, maar dat dat in het onderhavige gebied niet het geval is, omdat daarin belemmeringen daarvoor aanwezig zijn. De raad beoogt met het plan belemmeringen weg te nemen en voorwaarden te creëren voor een duurzaam glastuinbouwgebied, zodat de sector zelf weer tot vernieuwing over kan gaan. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat ter zitting is gebleken dat de kassen in de omgeving ongeveer 25 jaar oud zijn. Kassen worden in het algemeen na een periode van ongeveer 25 jaar vervangen. Gelet hierop is niet aannemelijk dat in het onderhavige glastuinbouwgebied een herstructurering niet zal plaatsvinden.
Het betoog faalt.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
12. [ appellant sub 5] voert ten aanzien van de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" aan dat de mogelijkheden om af te wijken van de bouwregels te veelomvattend zijn, deze niet zijn te toetsen en ook niet zijn te handhaven. Er wordt te veel doorgeschoven naar de aanvraag. Onduidelijk is wie de aanvragen beoordeelt en niet duidelijk is wat is toegestaan.
12.1. De Afdeling overweegt dat ter zitting is gebleken dat het beroep betrekking heeft op artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels. De Afdeling overweegt dat in artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels per bouwactiviteit staat vermeld in welke gevallen het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 3, lid 3.2.1. Mede ook gelet op de redactie van de betreffende bepaling kan deze naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als een rechtsonzekere planregeling.
Het betoog faalt.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 5] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
14. [ appellant sub 4] voert aan dat de functieaanduiding "agrarisch loonbedrijf" ten onrechte slechts aan 220 m2 van de gronden van zijn bedrijf aan de [locatie 2] te Poeldijk is toegekend. Zij betoogt dat dit in strijd is met een eerdere toezegging dat bij een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" een gedeelte van de bedrijfsruimte bestemd zal worden als "agrarisch nevenbedrijf". Bovendien zou volgens haar het uitgangspunt moeten zijn om de bestaande situatie als zodanig te bestemmen. Zij wijst erop dat het gebruik niet zal worden beëindigd en dat het bedrijf is gelieerd aan de tuinbouwsector.
14.1. De raad betoogt dat het beleid erop gericht is om glastuinbouw te behouden en waar mogelijk te versterken. Nieuwe niet-agrarische bedrijven worden geweerd en bestaande niet-agrarische bedrijven mogen niet uitbreiden. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden voor een deel in strijd met het voorgaande bestemmingsplan worden gebruikt. Voor dit strijdige gebruik is geen vergunning, ontheffing of vrijstelling verleend. De raad stelt dat sinds 1995 sprake is van een gedoogsituatie waarbij maximaal 220 m2 van de bedrijfsruimte mag worden gebruikt voor een loonbedrijf. Het loonbedrijf is thans echter veel groter dan 220 m2. Een uitbreiding van het loonbedrijf is volgens de raad niet gewenst. Een dergelijk bedrijf dient zich te vestigen op een bedrijventerrein.
14.2. De Afdeling overweegt dat ter zitting is gebleken dat [appellant sub 4] haar hele terrein wil kunnen gebruiken voor glastuinbouw, dan wel voor het loonbedrijf, dan wel voor beide. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien de functieaanduiding "agrarisch loonbedrijf" aan het hele perceel toe te kennen. Daartoe overweegt de Afdeling dat het college in de brief van 12 november 1996 heeft vermeld dat bij herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" een deel van de bedrijfsruimte zal worden bestemd als agrarisch nevenbedrijf. Sinds 1995 wordt gedoogd dat 220 m2 van de op het perceel aanwezige bedrijfsruimte wordt gebruikt voor een loonbedrijf. Gelet hierop heeft de raad een functieaanduiding voor een oppervlakte van maximaal 220 m2 kunnen toekennen. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toekenning van de functieaanduiding "agrarisch loonbedrijf" aan de volledige gronden van [appellant sub 4] de herstructurering van het glastuinbouwgebied belemmert.
Het betoogt faalt.
14.3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 6]
15. [ appellant sub 6] voert aan dat ten onrechte aan zijn perceel aan [locatie 6] te Poeldijk niet de bestemming "Wonen" is toegekend. Daartoe voert hij aan dat aan de toekenning van deze bestemming slechts de voorwaarde was gesteld dat de bouwwerken op de agrarische gronden moesten worden verwijderd. Hij verwijst daartoe naar het e-mailbericht van 13 april 2012 van de projectcoördinator van het project Ruimte voor de glastuinbouw en de brief van 29 maart 2010 namens het college van burgemeester en wethouders. Aan deze voorwaarde is voldaan. De voorwaarden dat de resterende gronden verkocht zouden worden ten behoeve van herstructurering en dat de agrarische bedrijfsvoering wordt beëindigd, zijn niet gesteld.
15.1. De raad betoogt dat de woning niet in het bestemmingsplan is opgenomen, omdat niet werd voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels. [appellant sub 6] heeft 7015 m2 grond in bezit met daarop een kas van 3500 m2. Deze kas wordt gebruikt voor opslag. Voor zover al sprake is van andere afspraken zijn deze niet gemaakt door de raad.
15.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" te wijzigen in de bestemming "Wonen" met als doel een bedrijfswoning te doen wijzigen in een burgerwoning, waarbij vast dient te staan dat:
de bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd, waarbij alle ter plaatse bedrijfsmatig te gebruiken, bij het bedrijf bijbehorende, gronden zijn verkocht en alle bedrijfsmatig te gebruiken, bij het bedrijf bijbehorende, kassen, bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken zijn verkocht of gesloopt ten behoeve van een schaalvergroting en/of herstructurering van de glastuinbouw.
15.3. De Afdeling overweegt dat de brief van 29 maart 2010 en het e-mailbericht van 13 april 2012 niet afkomstig zijn van de raad. Gelet hierop heeft [appellant sub 6] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een bestemming "Wonen" voor zijn perceel zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
De Afdeling overweegt voorts dat ten tijde van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet werd voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels. Van belang daarbij is dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan aan de hand van deze regeling is getoetst of een agrarische bedrijfswoning in aanmerking komt voor een bestemming als burgerwoning. Aldus heeft de raad in redelijkheid ervan af kunnen zien de bestemming "Wonen" aan de gronden toe kunnen kennen.
Het betoog faalt.
16. [ appellant sub 6] betoogt voorts dat aan andere gronden, bijvoorbeeld aan de [locaties 3]wel de bestemming "Wonen" is toegekend. Hij wijst er daarbij op dat ter motivering daarvan in het raadsvoorstel is overwogen dat tegen de in het ontwerpplan toegekende woonbestemming geen zienswijze is ingediend en ter plaatse geen dynamiek in de omgeving is. Die situatie doet zich ook bij zijn woning voor. Ten aanzien van de woning aan de [locatie 4] was de raad blijkens het amendement bij het raadsbesluit voornemens om de in het ontwerpplan toegekende woonbestemming ongedaan te maken, maar in het licht van een gedane toezegging, is deze bestemming uiteindelijk toch gehandhaafd, alhoewel de woning de reconstructie belemmert. [appellant sub 6] stelt dat de toekenning van de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" aan het perceel van zijn woning niet deugdelijk is gemotiveerd.
16.1. Ten aanzien van de woningen aan de [locaties 3] en de [locatie 4] heeft de raad ter zitting verklaard dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat in die gevallen sprake is van een toezegging van de raad dat aan die woningen de bestemming "Wonen" zal worden toegekend. De raad heeft deze stelling echter niet met bescheiden of anderszins onderbouwd. Gelet hierop is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Het betoogt slaagt.
17. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 6] gegrond.
Het beroep van [appellant sub 7]
18. [ appellant sub 7] voert aan dat het geschakeld bouwen van woonunits ten onrechte slechts mogelijk is gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Daartoe heeft de raad in de reactie op de zienswijze overwogen dat nog geen omgevingsvergunning was verleend voor het plaatsen van geschakelde woonunits, maar volgens haar was ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan al een omgevingsvergunning verleend.
18.1. De raad erkent dat op 11 mei 2012 een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van acht geschakelde woonunits aan de Claes de [locatie 5] te Monster. Volgens de raad is het geschakeld plaatsen van de woonunits echter niet in strijd met de planregels.
18.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder g, van de planregels bedraagt ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" de onderlinge afstand tussen woonunits en/of het hoofdgebouw minimaal 5,00 meter;
Ingevolge lid 3.3.2, aanhef en onder c, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor de onderlinge afstand tussen woonunits ter plaatse van de functieaanduiding "sa-vta)" mits:
dit niet op bezwaren uit het oogpunt van brandveiligheid stuit;
dit blijkt uit een positief advies van de brandweer.
18.3. Vast staat dat [appellant sub 7] op basis van de op 11 mei 2012 verleende omgevingsvergunning acht geschakelde woonunits kan plaatsen aan de [locatie 5] te Monster. Gelet op artikel 3.2.2, aanhef en onder g, van de planregels, dat voorschrijft dat de onderlinge afstand tussen de woonunits minimaal 5 meter bedraagt, zijn deze woonunits niet als zodanig in het plan opgenomen. Het besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
19. [ appellant sub 7] voert aan dat het begrip voorzieningengebouw niet is omschreven. Hij betoogt dat dit begrip in artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder a tot en met j, van de planregels moet worden gebruikt in plaats van de termen "hoofdgebouw" en "bedrijfsgebouw".
19.1. Artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels luidt als volgt: In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1:
a. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt het bebouwingspercentage maximaal 30% van het functieaanduidingsvlak;
b. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de bouwhoogte van een woonunit en/of hoofdgebouw maximaal 4,00 meter;
c. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bestaat een woonunit en/of hoofdgebouw uit maximaal 1 bouwlaag;
d. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de oppervlakte van een woonunit maximaal 60 m2;
e. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de oppervlakte van een hoofdgebouw maximaal 200 m2;
f. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de gemiddelde oppervlakte aan gebruiksruimte per arbeidsmigrant minimaal 8 m2, waarbij voorzieningengebouwen ten behoeve van gezamenlijk gebruik meegerekend mogen worden in de berekening van de gemiddelde oppervlakte;
g. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de onderlinge afstand tussen woonunits en/of het hoofdgebouw minimaal 5,00 meter;
h. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de afstand van een woonunit en/of hoofdgebouw tot aan de bestemmingsgrens minimaal 3,00 meter;
i ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bedraagt de breedte van een ontsluitingspad, waarmee de woonunits en het bedrijfsgebouw worden ontsloten, minimaal 2 meter;
j. ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" geldt een parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen per arbeidsmigrant;
19.2. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 7] terecht betoogt dat voor eenzelfde type gebouw verschillende termen worden gebruikt. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat dit leidt tot een rechtsonzekere planregeling, nu deze regeling betrekking heeft op een plandeel met de functie-aanduiding "(sa-vta)", zodat duidelijk is dat het voorzieningengebouw op deze locatie het hoofdgebouw dan wel het bedrijfsgebouw is. Evenmin is het naar het oordeel van de Afdeling noodzakelijk dit begrip op te nemen in de begripsbepalingen van artikel 1 van de planregels.
Het betoog faalt.
20. [ appellant sub 7] voert aan dat artikel 3, lid 3.2.2, onder j, (lees: 3.1, onder j), van de planregels, is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Dit is echter niet genoemd in de staat van wijzigingen.
20.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" (A-GT) aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "(sa-vta)" bestemd voor een verblijf voor maximaal 120 tijdelijke arbeidsmigranten.
20.2. Artikel 3 van de planregels is ambtshalve bij de vaststelling van het plan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan door toevoeging van lid 3.1, onder j, maar dit valt niet terug te voeren tot de staat van wijzigingen en valt niet af te leiden uit de bekendmaking van het vastgestelde plan. Derhalve valt niet te herleiden of de raad deze regel heeft willen vaststellen, en zo ja, op grond van welke redenen. Voorts was het voor belanghebbenden niet kenbaar dat deze planregel bij de gewijzigde vaststelling is toegevoegd. De Afdeling is van oordeel dat het wel bekendgemaakte artikel 3, lid 3.1, onder j, van de planregels geen deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit en derhalve in strijd is met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.
21. [ appellant sub 7] voert aan dat ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de functieaanduiding (sa-vta) onder voorwaarden toe te kennen aan agrarische restpercelen zoals is beschreven in de beleidsnota "Tijdelijk wonen in de gemeente Westland/huisvestigingsmogelijkheden buitenlandse arbeidskrachten"(hierna: de nota tijdelijk wonen).
21.1. In de nota tijdelijk wonen is vermeld dat een agrarische locatie waarvan het in de verwachting ligt dat deze binnen een bepaalde periode van maximaal vijf jaar niet als zodanig zal worden benut, een mogelijkheid kan zijn voor huisvesting van EU-medewerkers. Onlosmakelijk verbonden aan deze beleidsregel is het concreet realiseren van een pilot-project.
21.2. De raad acht het niet wenselijk om terzake een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, omdat de raad de bevoegdheid tot het nemen van een besluit, waarbij wordt voorzien in het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten, niet wil overdragen. Voorts zijn er volgens de raad geen restpercelen in het glastuinbouwgebied. Ook is er nog geen pilot uitgewerkt.
21.3. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid ervan af heeft kunnen zien om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, omdat de raad de bevoegdheid tot het nemen van een besluit, waarbij wordt voorzien in het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten, niet wil overdragen. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen restpercelen in het glastuinbouwgebied aanwezig zijn, omdat percelen die niet gebruikt kunnen worden voor de bouw van kassen of bijbehorende bedrijfsgebouwen, wel anderszins gebruikt kunnen worden ten behoeve van de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw". Aldaar kunnen immers voorzieningen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf als watersilo’s, waterbassins, parkeervoorzieningen en dergelijke worden gerealiseerd. Voorts betrekt de Afdeling daarbij dat nog geen pilot-project is uitgewerkt als bedoeld in de nota tijdelijk wonen.
Het betoog faalt.
22. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 7] gegrond.
Bestuurlijke lus
23. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen zestien weken de gebreken die kleven aan het vaststellingsbesluit te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 16.1 met bescheiden of anderszins te onderbouwen dat ten aanzien van de woningen aan de [locaties 3] en de [locatie 4] sprake was van een andere situatie dan ten aanzien van de woning aan de [locatie 6] omdat in die gevallen door de raad de toezegging is gedaan dat aan die woningen de bestemming "Wonen" zal worden toegekend, of een andere planregeling vast te stellen voor het perceel aan de [locatie 6] te Poeldijk.
Voorts dient de raad met inachtneming van overweging 18.3 het overeenkomstig de op 11 mei 2012 verleende omgevingsvergunning gerealiseerd zijn van acht geschakelde woonunits als zodanig te bestemmen of een andere planregeling vast te stellen voor het perceel aan de Claes de [locatie 5] te Monster.
Ten slotte dient de raad met inachtneming van overweging 20.2 een nieuwe planregeling vast te stellen.
Het door de raad te nemen besluit dient volgens de daarvoor geldende wettelijke voorschriften bekend te worden gemaakt.
Voorts overweegt de Afdeling dat het door de raad te nemen besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb behoeft te worden voorbereid.
24. Ten aanzien van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van [appellant sub 6] en [appellant sub 7] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemer" betreft niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3], het beroep van [appellant sub 2] en anderen, het beroep van [appellant sub 1], het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 4] en het beroep van [appellant sub 5] ongegrond;
III. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 23 de daar omschreven gebreken van in het besluit van 28 januari 2014 te herstellen, en;
- de Afdeling, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] de uitkomst daarvan mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Bijleveld
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
433.