201404869/1/R2.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Harderwijk,
appellant,
en
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Drielanden - Groene Zoom" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ir. M.F. den Braven en P. Mulder, beiden werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologische kader voor het gebied De Groene Zoom gelegen aan de zuidzijde van de woonwijk Drielanden in Harderwijk. Het plan is deels conserverend van aard en maakt tevens enige nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin is voorzien in de bouwmogelijkheid van slechts één woning op zijn gronden ten noorden van de [locatie] te Harderwijk. Hiertoe voert hij aan dat bij hem de verwachting is gewekt dat hij op zijn gronden een zogeheten brinkdorp zou mogen realiseren. [appellant] zou twee tot vier extra woningen willen bouwen op zijn perceel. Zijn perceel biedt daarvoor voldoende ruimte, aldus [appellant]. De raad maakt op gronden van de gemeente dergelijke brinkdorpen wel mogelijk, zodat volgens [appellant] sprake is van rechtsongelijkheid. Voorts heeft de raad volgens [appellant] ten onrechte gesteld dat op zijn gronden geen agrarische opstallen staan die kunnen worden gesaneerd en dat hij voor de ‘groene doorkijk’ op zijn gronden niet hoeft te worden gecompenseerd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verwachting van [appellant] over de mogelijkheid tot het realiseren van een brinkdorp op zijn gronden niet overeenkomt met hetgeen is beschreven in de "Structuurvisie Groene Zoom" (hierna: de structuurvisie), door de raad vastgesteld op 20 januari 2011. De raad wijst er in dit verband op dat op de bij de structuurvisie behorende ‘visiekaart Structuurvisie Groene Zoom’ en de ‘kaart deelgebieden Structuurvisie Groene Zoom’ schetsmatig staat vermeld welke ruimte beschikbaar is voor ‘rode’ ontwikkeling op de gronden van [appellant]. Deze ruimte is volgens de raad niet toereikend voor het realiseren van een brinkdorp. De raad heeft door middel van een wijzigingsbevoegdheid voorzien in de mogelijkheid voor [appellant] om één woning toe te voegen ter compensatie voor de langzaam verkeerroute die over zijn gronden zal lopen. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat [appellant] niet hoeft te worden gecompenseerd voor de ‘groene doorkijk’, nu deze reeds in het vorige bestemmingsplan was opgenomen.
3.2. Aan de gronden achter de woning van [appellant] is de bestemming "Groen" toegekend. Aan het noordoostelijke deel van deze gronden is tevens de gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 5" toegekend.
Ingevolge artikel 21, lid 21.2, aanhef en onder e, sub 1 en 2, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen. Ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 5’ geldt de voorwaarde dat de bestemming van het perceel kan worden gewijzigd naar de bestemming ‘wonen’, waarbij het totale aantal woningen ter plaatse van het wijzigingsgebied niet meer dan 1 bedraagt.
3.3. In het kader van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, wijst [appellant] op mededelingen die zijn gedaan tijdens de informatiebijeenkomst van 13 januari 2010 die is gehouden ter voorbereiding op de structuurvisie. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdens deze bijeenkomst door of namens de raad de verwachting is gewekt dat het plan volledig in de op de informatiebijeenkomst gepresenteerde plannen zou voorzien. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het door [appellant] overgelegde conceptverslag van de informatiebijeenkomst is gesproken over het eerste concept van de structuurvisie. Uit het verslag blijkt dat slechts de visie is gepresenteerd over de toekomstige inrichting van het gebied en dat is geïnventariseerd wat het draagvlak daarvoor is bij omwonenden. Op de bijeenkomst is benadrukt dat de structuurvisie nog geen consequenties heeft, maar dat de raden van de verantwoordelijke gemeenten op een later moment een concreet plan vaststellen dat past binnen de vastgestelde structuurvisie. Gelet op het karakter van de informatiebijeenkomst, kon [appellant] niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat de op de informatiebijeenkomst gepresenteerde plannen geheel en ongewijzigd in de nog vast te stellen structuurvisie of in het op basis daarvan opgestelde plan zouden worden opgenomen.
Met betrekking tot de door [appellant] gestelde toezegging in het verslag dat er ook op zijn terrein de mogelijkheid van een brinkdorpje zal zijn, heeft de raad ter zitting toegelicht dat die mededeling van de betrokken ambtenaar niet zorgvuldig is verwoord. Volgens de raad is het nooit de bedoeling geweest om op het terrein van [appellant] een brinkdorp toe te staan en heeft hij voor de brinkdorpen in het deelgebied waarin het perceel van [appellant] is gelegen steeds drie andere percelen op het oog gehad. De raad heeft in dit verband gewezen op de visiekaart behorend bij de structuurvisie. Daaruit blijkt volgens de raad dat de ruimte voor ‘rode’ ontwikkeling op de gronden van [appellant] te beperkt is voor een brinkdorp. De raad heeft gelet op de beschikbare ruimte wel beoogd één extra woning op het perceel van [appellant] toe te staan. Volgens de raad is dit ook de strekking van de mededeling aan [appellant] tijdens de informatiebijeenkomst geweest. Voorts kunnen, nog daargelaten of sprake is van een toezegging, in het algemeen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij de op de informatiebijeenkomst aanwezige ambtenaren en wethouders, maar bij de raad. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat na de informatiebijeenkomst door of namens de raad de verwachting is gewekt dat een brinkdorp op zijn perceel mogelijk zou worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.
Het betoog faalt.
3.4. Met betrekking tot de door [appellant] gewenste verandering en verruiming van de gebiedsaanduiding waardoor voor hem de mogelijkheid zou ontstaan meer woningen op zijn perceel te bouwen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft erop gewezen dat in de structuurvisie de centrale doelstelling voor het plangebied is het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen het groene kader. De raad heeft toegelicht dat om dit doel te bereiken in de structuurvisie als uitgangspunt wordt gehanteerd dat zoveel mogelijk niet in gebruik zijnde agrarische opstallen worden gesloopt en ter compensatie hiervoor beperkt rode ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de te realiseren woningen in principe in een brinkachtige setting worden gesitueerd, waarbij de bouwvlakken om de brink liggen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ter versterking van het landschappelijk karakter van het gebied de te realiseren brinkdorpen worden ontsloten met, deels bestaande, lanen en van elkaar dienen te worden gescheiden door open groene ruimten. De dorpen worden met elkaar en het omliggende gebied verbonden met een langzaam verkeerroute. De Afdeling acht het aldus gevoerde beleid van de raad niet onredelijk.
Zoals ook door [appellant] ter zitting is erkend, zijn op zijn gronden geen te saneren agrarische opstallen aanwezig. Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de ontsluiting van een eventueel brinkdorp op het perceel van [appellant] moeilijk te realiseren is en te dicht in de buurt zou komen van een op een nabij gelegen perceel gepland brinkdorp, hetgeen de openheid van het gebied zou aantasten. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad geen aanleiding heeft hoeven zien om in afwijking van het beleid op het perceel van [appellant] een brinkdorp toe te staan.
De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat volgens de structuurvisie ter compensatie van het realiseren van de langzaam verkeerroute die, deels, over de gronden van particulieren zal lopen, in afwijking van het brinkdorpprincipe, één of meer bouwpercelen kunnen worden toegestaan aan deze particulieren. Nu de geplande langzaam verkeerroute over het perceel van [appellant] zal gaan lopen, heeft de raad aanleiding gezien om in het plan voor dat perceel de mogelijkheid op te nemen om één woning toe te voegen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet op de hiervoor reeds vermelde problemen met de ontsluiting van het perceel van [appellant] en de gewenste openheid van het gebied, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van meer dan één woning op het perceel van [appellant] niet wenselijk is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de raad een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant] om meer woningen op zijn perceel te kunnen realiseren, dan aan het met het door de raad gevoerde beleid beoogde doel.
Het betoog faalt.
3.5. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij had moeten worden gecompenseerd voor de ‘groene doorkijk’ op zijn terrein, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu deze ‘groene doorkijk’ reeds in het vorige bestemmingsplan met betrekking tot dit gebied was opgenomen, hiervoor thans geen compensatie hoeft te worden geboden.
Het betoog faalt.
3.6. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen van de gemeente Harderwijk waarop brinkdorpen zijn voorzien overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat op de percelen van de gemeente oude agrarische opstallen zijn gesaneerd of zullen worden gesaneerd. Ter compensatie hiervoor maakt het plan het mogelijk om op deze percelen enkele woningen te realiseren. Zoals ter zitting door [appellant] is erkend, zijn op zijn perceel geen te saneren agrarische opstallen aanwezig. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
343-532.