ECLI:NL:RVS:2015:2023

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
201409095/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang bij overtreding van de Afvalstoffenverordening door appellant in Zwolle

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 juli 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Het college had op 9 juli 2014 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant grof huishoudelijk afval in strijd met de Afvalstoffenverordening 2011 had aangeboden. De appellant had op 2 juli 2014 een hoeveelheid grof huishoudelijk afval ter hoogte van de Goudenregenstraat 63 in Zwolle laten liggen, wat leidde tot de toepassing van bestuursdwang. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 46,08, werden op de appellant verhaald.

De appellant voerde aan dat hij het afval niet aan de weg had gezet en dat derden verantwoordelijk waren voor het achtergelaten afval. Hij had weliswaar een melding gemaakt bij de inzameldienst, maar dit was gedaan voor een andere straat. Het college stelde echter dat het afval, dat onder andere bestond uit huisvuilzakken en andere grofvuil, aan de appellant kon worden herleid, omdat zijn naam- en adresgegevens tussen het afval waren aangetroffen.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de appellant de Afvalstoffenverordening had overtreden. De appellant had niet voldoende bewijs geleverd dat hij niet verantwoordelijk was voor het aangeboden afval. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de kosten van de bestuursdwang op de appellant te verhalen.

Uitspraak

201409095/1/A4.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het college zijn beslissing om op 2 juli 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2011 van de gemeente Zwolle (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2011 van de gemeente Zwolle (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van grof huishoudelijk afval spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 46,08) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door H. Vervuurt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14 van de Afvalstoffenverordening kan het college categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 4, tweede lid, ter inzameling kunnen worden aangeboden, regels stellen over de wijze waarop deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden en over het maximale gewicht, de afmetingen en het volume waarop deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. Het is verboden deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.
Ingevolge artikel 11, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit kan de inzameling van grof huishoudelijk afval op afroep plaatsvinden. De aanbieder dient voor deze inzameling op afroep telefonisch of via internet een afspraak te maken met de inzameldienst.
Ingevolge het achtste lid dient het grof afval op de afgesproken dag en tijd op een voor het inzamelmaterieel goed bereikbare plaats bij de woning klaar te staan.
Ingevolge het negende lid mag grof huishoudelijk afval bij het overdragen of het aanbieden geen groter volume hebben dan 1,5 m3.
Ingevolge het tiende lid moeten kleinere stukken grof huishoudelijk afval zoveel mogelijk in één of meer bundels samengedrukt en -gebonden worden overgedragen of aangeboden. Een bundel mag niet langer zijn dan 1,5 meter, niet breder dan 0,5 meter en niet zwaarder dan 25 kilogram.
Ingevolge artikel 12, vierde bullet, dient grof huishoudelijk afval door de gebruiker van een perceel aan de inzameldienst te worden overhandigd op een zodanig tijdstip dat bijplaatsing door onbevoegden nauwelijks mogelijk is.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van ongeveer 1 kubieke meter grof huishoudelijk afval dat op 2 juli 2014 ter hoogte van de Goudenregenstraat 63 te Zwolle is aangetroffen. Dit afval bestond uit een aantal huisvuilzakken met inhoud, een stoel, een rieten mand, kleren, drie stoelkussens en ander grof huisvuil. Het aangetroffen grof huishoudelijk afval was voor een deel niet gebundeld en lag over een groot gebied verspreid. Omdat tussen het afval de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat het grof huishoudelijk afval van hem afkomstig is. Weliswaar heeft [appellant] een melding gedaan bij de inzameldienst, maar dit laat onverlet dat het afval op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden, aldus het college.
3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder. Daartoe voert hij aan dat hij het aangetroffen grof huishoudelijk afval niet aan de weg heeft gezet. De laatste woensdag van juni 2014 heeft hij in het kader van een verhuizing ongeveer 150 kg grof huishoudelijk afval verzameld en met een bakfiets naar de inzameldienst gebracht. Ten bewijze hiervan heeft hij een foto van de bakfiets met inhoud en een weegbon van de inzameldienst overgelegd. Tijdens het verzamelen hebben derden spullen bijgeplaatst, maar die heeft hij laten staan. Enkele dagen later werd hij er door de vrouw van zijn verhuurder telefonisch op gewezen dat het een troep was aan de Goudenregenstraat. Omdat hij hierop niet wilde worden aangekeken, heeft hij op 2 juli 2014 de inzameldienst gebeld en melding gemaakt van het achtergebleven grofvuil. Per abuis heeft hij daarbij de verkeerde straat genoemd. De inzameldienst is hierdoor naar de Violierenstraat gegaan in plaats van de Goudenregenstraat. Verder voert hij aan dat de verhuurder, met wie hij een meningsverschil had over de oplevering van de woning, opzettelijk een aantal huisvuilzakken die hij in de achtertuin had achtergelaten, aan de weg heeft gezet. Hij had met de buurman afgesproken dat hij deze op de inzameldag aan de weg zou zetten. De verhuurder is de enige die zich met een sleutel toegang tot zijn achtertuin kon verschaffen, aldus [appellant].
3.1. Ter zitting heeft het college toegelicht dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat derden afval hebben bijgeplaatst. Tussen het afval zijn enkel de naam- en adresgegevens van [appellant] aangetroffen. Het is ook mogelijk dat de bakfiets vol was en [appellant] het afval heeft laten staan. Verder heeft [appellant] volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat de verhuurder de aangetroffen huisvuilzakken heeft aangeboden. Indien de verhuurder, zoals [appellant] stelt, van kwade wil was, rijst de vraag waarom diens vrouw [appellant] heeft gebeld, aldus het college.
3.2. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.3. De Afdeling stelt vast dat het college in dit geval het aangetroffen afval, bestaande uit een aantal huisvuilzakken met inhoud, een stoel, een rieten mand, kleren, drie stoelkussens en ander huisvuil, heeft aangemerkt als één partij grof huishoudelijk afval die op onjuiste wijze is aangeboden, aangezien het afval zonder voorafgaande afspraak en voor een deel niet gebundeld werd aangeboden en over een groot gebied verspreid lag. Dit heeft [appellant] niet bestreden. Het afval is door de ingeschakelde inzameldienst in één keer afgevoerd en hiervoor zijn één maal kosten in rekening gebracht. Tussen het afval zijn twee poststukken aangetroffen waarop de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn vermeld. Het afval kan derhalve tot hem worden herleid. Dit betekent dat [appellant] kan worden geacht de Afvalstoffenverordening te hebben overtreden, tenzij hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is die het aangetroffen grof huishoudelijk afval verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
3.4. Met de overgelegde telefoonnotitie waaruit blijkt dat [appellant] op 2 juli 2014 de inzameldienst heeft gebeld en melding heeft gemaakt van het op straat aanwezige grofvuil, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die het aangetroffen grof huishoudelijk afval onjuist ter inzameling heeft aangeboden. Het enkele doen van een melding zegt immers niet wie het afval aan de weg heeft geplaatst. Dit blijkt ook niet uit de door [appellant] overgelegde foto en weegbon die betrekking hebben op een andere partij grof huishoudelijk afval. [appellant] heeft voorts niet bestreden dat de tussen het grof huishoudelijk afval aangetroffen huisvuilzakken, die poststukken met zijn naam- en adresgegevens bevatten, van hem afkomstig zijn. Met de enkele stelling dat hij een meningsverschil had met zijn verhuurder die als enige een sleutel van zijn achtertuin heeft, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat niet hij maar de verhuurder deze aan de weg heeft gezet en het college niet heeft mogen uitgaan van het bewijsvermoeden dat het aangetroffen afval van hem afkomstig is.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang ten onrechte op hem heeft verhaald.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
563.