ECLI:NL:RVS:2015:2024

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
201500043/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden 2014 en de gevolgen voor woon- en leefklimaat

Op 1 juli 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten A en B, wonend te Utrecht, en de raad van de gemeente Utrecht. De zaak betreft het bestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden 2014", dat op 20 november 2014 door de raad is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich verzetten tegen de bestemming "Wonen" voor een specifiek plandeel langs de Oudenoord. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 6 mei 2015, waarbij appellanten werden vertegenwoordigd door mr. E.R. Koster en de raad door drs. B. van der Padt.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De appellanten hebben verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder zorgen over de gevolgen van de kap van bomen voor flora en fauna, de impact van sport- en bedrijfsfuncties op het woon- en leefklimaat, en een vermeend tekort aan parkeerplaatsen. De raad heeft echter betoogd dat de planregeling niet wezenlijk verschilt van het vorige bestemmingsplan en dat de in het plan opgenomen functies geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat met zich meebrengen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene functies voldoen aan de richtafstanden uit de VNG-brochure en dat de berekening van de parkeerbehoefte adequaat is onderbouwd. De privacy van appellanten wordt enigszins beperkt, maar dit is niet onaanvaardbaar gezien de stedelijke omgeving. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201500043/1/R6.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Utrecht,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2015, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. E.R. Koster, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. van der Padt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de actualisering van een aantal bestemmingsplannen in de gemeente. Het beroep heeft betrekking op de bestemming "Wonen" voor het plandeel [locatie], dat ligt langs de Oudenoord tussen de bebouwing aan de Otterstraat en de Herenweg. In het vorige, op 10 maart 1994 vastgestelde bestemmingsplan "Stadvernieuwingsplan Pijlsweerd" had het plandeel de bestemming "Woongebied V" waarbij de aanduiding "afwijkend gebruik ten behoeve van de functie "kantoor"" was toegekend. De maximale bouwhoogte bedroeg 17 m. Op de locatie is een kantoorpand met 5 bouwlagen gerealiseerd. Het plandeel voorziet in een bouwvlak op de plaats van het bestaande kantoorpand.
3. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] de beroepsgrond over de gevolgen van de kap van de bomen in het plangebied voor de flora en fauna ingetrokken.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de in de bestemmingsomschrijving opgenomen sport- en bedrijfsfuncties nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat hebben.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planregeling voor het plandeel niet wezenlijk verschilt van de regeling in het tot dusverre geldende bestemmingsplan. In het vorige bestemmingsplan was het mogelijk de kantoorfunctie te wijzigen in woondoeleinden, onderwijs, maatschappelijke doeleinden en sociaal-culturele en culturele doeleinden. De raad heeft voorts gewezen op het beleid om leegstaande kantoren te herstructureren. Daarbij is het beleid om zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden bij het mogelijk maken van functies om leegstand te voorkomen. Het omvormen van kantoren naar woningen in combinatie met woon-werk-units past binnen dit beleid.
De raad heeft als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) uit 2009 gehanteerd. In de op de VNG-brochure gebaseerde Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst van bedrijfsactiviteiten vermeld die binnen het plangebied toelaatbaar zijn.
4.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
b. maximaal 8 woon-werkwoningen:
c. bestaande kantoren;
d. sport binnen het bestaande kantoorvolume, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.4.3;
e. dienstverlening binnen het bestaande kantoorvolume, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.4.3;
f. bedrijven, in de categorie A en B1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten uitsluitend op de begane grondbouwlaag;
[…].
4.3. Het plandeel grenst aan de achtertuin van de woning van [appellant A] en [appellant B]. De afstand van het plandeel tot de woning van [appellant A] en [appellant B] bedraagt ongeveer 15 m. Ter zitting heeft de raad gesteld dat wat betreft de functie "sport" alleen een sportschool of een vergelijkbare activiteit mogelijk is, hetgeen niet weersproken is. Volgens de raad wordt voor een sportschool en voor de andere in artikel 12, lid 12.1, van de planregels toegestane bedrijvigheid voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Hierbij is de raad ervan uitgegaan, dat het plandeel ligt in een gemengd gebied als bedoeld in VNG-brochure, zodat voor bedrijven in categorie 1 van de VNG-brochure geen richtafstand en voor een sportschool en andere bedrijven in categorie 2 van de VNG-brochure een richtafstand van 10 m geldt. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aldus een onjuiste toepassing aan de VNG-brochure heeft gegeven. Nu, zoals vermeld, aan de richtafstanden wordt voldaan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan opgenomen sport- en bedrijfsfuncties niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B]. Het betoog faalt.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de voorziene ontwikkeling van de locatie een tekort aan parkeerplaatsen tot gevolg heeft.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van de locatie 36 autoparkeerplaatsen, 3 extra deelautoparkeerplaatsen en 8 extra fietsparkeerplaatsen vergt. In dit verband heeft de raad zich gebaseerd op de nota Stallen en parkeren van februari 2013 en op de uitwerking hiervan in de nota Parkeernormen Fiets en Auto van 22 maart 2013 (hierna: nota Parkeernormen).
5.2. In de nota Parkeernormen is aangesloten bij de Crowparkeerkencijfers, met dien verstande dat voor het centrum de minimale parkeernorm met 25% is verlaagd. Voorts wordt het uitgangspunt gehanteerd dat 10% van de parkeerbehoefte kan worden ingevuld door in plaats van een autoparkeerplaats 1,5 fietsparkeerplaats te realiseren. Verder is in de nota Parkeernormen het uitgangspunt opgenomen dat een openbare parkeerplaats voor een deelauto 4 reguliere autoparkeerplaatsen vervangt.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte is de raad uitgegaan van in totaal 70 woningen waarvan 35 woningen met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 waarvoor een norm van 0,43 parkeerplaats per woning is gehanteerd. Voorts is uitgegaan van 35 woningen met een oppervlakte van 50 tot 75 m2 met een parkeerbehoefte van 0,94 parkeerplaats per woning. In het woningbestand zijn 8 woon-werkwoningen inbegrepen. Gelet op het voorgaande is er volgens de raad in beginsel een parkeerbehoefte van 48 parkeerplaatsen. Op het perceel [locatie] is ruimte voor 36 parkeerplaatsen. Voorts kunnen 8 extra fietsparkeerplaatsen, gelijk te stellen met 5 parkeerplaatsen, en 3 deelautoparkeerplaatsen, in dit geval door de raad gelijkgesteld met 7 parkeerplaatsen, in de openbare ruimte worden gerealiseerd.
In de uitspraken van 1 oktober 2014, nr. 201311440/1/R2, en 8 april 2015, nr. 201407503/1/R2, is de toepassing van de door de raad gehanteerde algemene uitgangspunten voor de berekening van de parkeerbehoefte aanvaardbaar geacht. Voorts heeft de raad de concrete toepassing van de parkeernormen voldoende onderbouwd. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de berekening van de parkeerbehoefte niet in overeenstemming is met een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft dit plandeel wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Het betoog faalt.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat hun privacy zal worden aangetast omdat er vanuit een deel van de te realiseren appartementen direct uitzicht is op hun tuin en woning.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy tot gevolg heeft. Daarbij wijst de raad erop dat de gebruiksmogelijkheden van het plan niet ruimer zijn dan van het vorige bestemmingsplan.
6.2. Het plandeel grenst aan de achtertuin van de woning van [appellant A] en [appellant B]. De afstand van het plandeel tot de woning van [appellant A] en [appellant B] bedraagt ongeveer 15 m. De in het plan voorziene bouwmogelijkheden brengen met zich - afhankelijk van de wijze van uitvoering - dat er vanuit een deel van de te realiseren appartementen uitzicht kan zijn op de tuin en de woning van [appellant A] en [appellant B]. De privacy van [appellant A] en [appellant B] wordt hierdoor enigszins beperkt. Gezien de ligging van het plandeel in een stedelijke omgeving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat de in het plan voorziene mogelijkheden geen onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant A] en [appellant B] met zich brengen. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Koeman w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
191.