201409530/1/A1.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 oktober 2014 in zaak nr. 13/4558 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het dakterras op de 1e verdieping aan de achterzijde van het pand op het perceel [locatie 1] te Haarlem.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 17 april 2013 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.J. Hagemans, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door R. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaresse van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte op de parterre, plaatselijk bekend [locatie 2]. [vergunninghouder] is eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bovenwoning, plaatselijk bekend [locatie 3].
2. Het in het bouwplan voorziene dakterras heeft een diepte van 3,25 m oplopend tot 7,25 m, gemeten vanuit de achtergevel. Het dakterras is reeds gerealiseerd. Vast staat dat het in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nieuwstad", nu het binnen 2 m van de erfgrens is gebouwd en een diepte heeft van meer dan 2,5 m, gemeten vanuit de achtergevel. Om het dakterras niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvoor krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 22, vierde lid, onder f, van de planregels een omgevingsvergunning verleend.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college voor de bouw van het dakterras geen omgevingsvergunning mocht verlenen. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Nota Dak, vastgesteld door de raad van de gemeente Haarlem als onderdeel van de nota Visie op de ruimtelijke kwaliteit, versie juli 2012 (hierna: de Nota Dak) en met artikel 22, tweede lid, onder r, onder 2, van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nieuwstad" (hierna: het bestemmingsplan), omdat zij voor het dakterras geen toestemming heeft verleend. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte betekenis gehecht aan de akte van wijziging splitsing in appartementsrechten van 17 augustus 2005 (hierna de gewijzigde splitsingsakte), die mede namens haar is opgesteld, en waarin is opgenomen dat het appartementsrecht, bekend als [locatie 3], recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bovenwoning met dakterras. De toestemming die voortvloeit uit de splitsingsakte zag alleen op het destijds aanwezige dakterras dat is verwijderd en niet op het in het bouwplan voorziene dakterras, aldus [appellante] Voorts wordt volgens haar niet voldaan aan de in de gewijzigde splitsingsakte opgenomen bepalingen dat het dakterras niet wordt bebouwd en dat het dakraam met glazen bouwstenen van de bedrijfsruimte op de parterre wordt vrijgehouden en onbedekt wordt gelaten.
3.1. Ingevolge het bestemmingplan rust op het perceelgedeelte waarop het terras is geprojecteerd de bestemming "Tuin-3".
Ingevolge artikel 16, tweede lid, onder 2, onder d, van de planregels gelden voor dakterrassen binnen de bestemming "Tuin-3" de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22, tweede lid.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, onder r, onder 2, is een dakterras toegestaan, mits het dakterras niet binnen 2 m van de erfgrens wordt geplaatst, tenzij de eigenaar van de aangrenzende grond hier schriftelijk toestemming voor heeft verleend.
Ingevolge het bepaalde onder 6, bedraagt de diepte van het dakterras niet meer dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel.
Ingevolge artikel 22, vierde lid, onder f, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het tweede lid, onder r, en een dieper dakterras toestaan.
Ingevolge de Nota Dak mag van de standaardmaat voor dakterrassen in het bestemmingsplan worden afgeweken, mits er een verklaring van geen bezwaar kan worden overhandigd van direct omwonenden.
3.2. In de gewijzigde splitsingsakte is vermeld dat de wijziging in hoofdzaak ziet op de ingebruikname van het dakterras op de eerste verdieping. Het appartementsrecht, plaatselijk bekend [locatie 3], geeft recht op het uitsluitend gebruik van de bovenwoning met dakterras.
3.3. De rechtbank heeft aan haar oordeel dat het college voor het in het bouwplan voorziene dakterras omgevingsvergunning mocht verlenen ten grondslag gelegd dat [appellante] middels de gewijzigde splitsingsakte toestemming heeft verleend voor een dakterras waarvan de afmetingen overeenkomen met het in het bouwplan voorziene dakterras. Aldus heeft de rechtbank niet onderkend dat die toestemming alleen zag op het destijds aanwezige dakterras. Het in het bouwplan voorziene dakterras is een ander dakterras, reeds omdat de oppervlakte van de uitbouw van de bovenwoning van [vergunninghouder] is vergroot, zodat de door [appellante] middels de gewijzigde splitsingsakte verleende toestemming daarop niet ziet. Daarbij komt dat het vergroten van de uitbouw in strijd is met de in de gewijzigde splitsingsakte opgenomen bepaling dat het dakterras niet wordt bebouwd, zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd. Dat de buitenmaten van dat dakterras, als gesteld door [vergunninghouder], niet zijn veranderd, doet aan het voorgaande niet af.
Nu [appellante] geen toestemming heeft verleend voor het in het bouwplan voorziene dakterras, is de door het college verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in strijd met artikel 22, tweede lid, onder r, onder 2, van de planregels, alsmede met de Nota Dak. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 september 2013 alsnog gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 oktober 2014 in zaak nr. 13/4558;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 26 september 2013, kenmerk MS/JZ/2013/228039;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
407-757.