ECLI:NL:RVS:2015:220

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
201406024/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in Arnhem

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, dat op 3 oktober 2013 een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Malburgen Oost-Noord. Appellant, wonend in de nabijheid van de geplande locatie, heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van een ORAC op locatie 22, omdat hij vreest voor geluidsoverlast en verkeersveiligheidsproblemen. Het college heeft in zijn besluit de locaties voor de ORAC's vastgesteld op basis van harde en zachte criteria. Appellant stelt dat de gekozen locatie in strijd is met drie harde criteria, namelijk de geluidbelasting, de verkeersveiligheid en de nabijheid van een speelplek. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant eerder onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 december 2014 zijn beide partijen vertegenwoordigd. De Afdeling heeft de argumenten van appellant en het college zorgvuldig gewogen. Het college heeft toegelicht dat de geluidsoverlast door rubberen strips op de ORAC's wordt beperkt en dat de verkeersveiligheid gewaarborgd is door de juiste positionering van het inzamelvoertuig. Ook is vastgesteld dat de locatie niet in strijd is met de criteria voor speelplekken. De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om locatie 22 aan te wijzen voor de plaatsing van de ORAC. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201406024/1/A4.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Arnhem (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Malburgen Oost-Noord te Arnhem.
Bij besluit van 17 januari 2014 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 22 juli 2014 in zaak nr. 14/1182 onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen en het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.F.M. van der Wielen en G. Boonzaaijer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, in de wijk Malburgen Oost-Noord concrete locaties aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Daarbij wordt onder meer voorzien in de plaatsing van een ORAC op locatie 22. Deze locatie is schuin tegenover de woning van [appellant], te weten ter hoogte van de [locatie], gesitueerd.
2. Bij het bepalen van de locaties van de ORAC’s heeft het college de "Criteria voor locatiekeuze ondergrondse containers" van de gemeente Arnhem gehanteerd. Deze criteria worden onderscheiden in zogenoemde harde en zachte criteria. De locatie voor een ORAC moet altijd voldoen aan de harde criteria en zo mogelijk aan de zachte criteria. [appellant] voert aan dat de in het bestreden besluit genoemde locatie 22 in strijd met drie harde criteria - nummers 3, 31 en 44 - is aangewezen voor het plaatsen van de ORAC.
3. Criterium 3 luidt:
"De afstand van het hart van de locatie (de OC) tot de gevel van een woning is zodanig groot dat de geluidbelasting op de gevel tijdens het gebruik en het ledigen van de container niet te hoog is."
3.1. [appellant] stelt dat de plaatsing van de ORAC op locatie 22 in strijd is met criterium 3, omdat de geluidbelasting op de gevel van zijn woning tijdens het gebruik van de ORAC te hoog is. Nu hij ’s nachts om gezondheidsredenen met een open raam slaapt, vreest [appellant] hierdoor in zijn nachtrust te worden gestoord.
3.2. Het college heeft toegelicht dat op de vulopening van de ORAC's rubberen strips zijn aangebracht, waardoor de kleppen worden afgeremd en geluidoverlast wordt voorkomen. Twee keer per jaar wordt het functioneren van de strips gecontroleerd. Niet is gebleken dat deze niet naar behoren functioneren. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de afstand van de woning van [appellant] tot de ORAC ongeveer 18 m bedraagt, zal de geluidbelasting op de gevel tijdens het gebruik tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven, aldus het college.
3.3. Gezien de gegeven motivering heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidoverlast tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met criterium 3 locatie 22 voor het plaatsen van de ORAC heeft aangewezen.
Het betoog faalt.
4. Criterium 31 luidt:
"De locatie (container) is zodanig dat het inzamelvoertuig daar veilig kan stoppen en werken."
4.1. [appellant] betoogt dat wanneer het inzamelvoertuig tijdens het ledigen van de ORAC in de bocht van de Venkelstraat staat geparkeerd er nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid ontstaan, hetgeen in strijd is met criterium 31. Daartoe stelt hij dat het inzamelvoertuig dan zodanig is gesitueerd, dat de doorstroming van het verkeer in de Korianderstraat en de Venkelstraat en het zicht van verkeersdeelnemers wordt belemmerd. Ook zouden zich gevaarlijke situaties kunnen voordoen, doordat auto’s via de stoep het inzamelvoertuig zullen passeren teneinde voormelde straten alsnog te kunnen bereiken, aldus [appellant].
4.2. Ter zitting is aan de hand van foto's, kaarten en de nadere toelichting van partijen daarop vastgesteld dat tijdens het ledigen van de ORAC weliswaar de doorstroming van het verkeer zou kunnen worden belemmerd wanneer het inzamelvoertuig staat geparkeerd in de bocht van de Venkelstraat. Het college heeft echter toegelicht dat het inzamelvoertuig tijdens het ledigen niet in die bocht, maar naast de ORAC in de Korianderstraat is gesitueerd, zodat de gevreesde nadelige gevolgen voor de verkeersonveiligheid niet zullen optreden. Wanneer blijkt dat het inzamelvoertuig desalniettemin in de bocht wordt geparkeerd, zullen de chauffeurs daaromtrent een instructie ontvangen, aldus het college.
4.3. Het college heeft aan de hand van het zitting getoonde fotomateriaal aannemelijk gemaakt dat het er in de besluitvorming vanuit mocht gaan dat het inzamelvoertuig tijdens het ledigen niet in de bocht van de Venkelstraat, maar naast de ORAC zal worden geparkeerd. Gezien de hiervoor weergegeven motivering heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plaatsing van de ORAC op locatie 22 er niet toe zal leiden dat het inzamelvoertuig daar niet veilig kan stoppen en werken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met criterium 31 locatie 22 voor het plaatsen van de ORAC heeft aangewezen.
Het betoog faalt.
5. Criterium 44 luidt:
"Een OC moet niet te dicht bij een speelplek gesitueerd zijn of voldoende afgeschermd zijn van de speellocatie."
5.1. [appellant] betoogt dat de ORAC in strijd met criterium 44 te dicht bij een speelplek is gesitueerd.
5.2. Het college stelt zich op het standpunt dat met een speelplek in de zin van criterium 44 wordt gedoeld op een formele speelruimte, zoals genoemd in de "Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) 2010 - 2020" van de gemeente Arnhem (hierna: de nota). In de nota wordt een formele speelruimte omschreven als een ruimte "die specifiek en exclusief is ingericht voor de speelfunctie (de speelplekken met voorzieningen)". Volgens het college kan het grasveld naast de ORAC niet als een formele speelruimte worden aangemerkt en dus ook niet als een speelplek in de zin van criterium 44. De situering van de ORAC is dan ook niet in strijd met dit criterium, aldus het college.
5.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het grasveld waarnaast de ORAC is gesitueerd geen speelplek in de zin van criterium 44 is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met criterium 44 locatie 22 voor het plaatsen van de ORAC heeft aangewezen.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd te vrezen voor door spelende kinderen met zwerfvuil veroorzaakte schade aan zijn auto, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft te kennen gegeven dat overlast van zwerfvuil kan worden tegengegaan door handhavend op te treden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid kunnen concluderen dat niet voor zodanig onaanvaardbare overlast behoeft te worden gevreesd, dat het college locatie 22 niet voor de plaatsing van de ORAC heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellant] tot slot betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet behoefde te onderzoeken of er geschikte alternatieve locaties aanwezig zijn voor het plaatsen van de ORAC, mist dit betoog feitelijke grondslag. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zowel uit het primaire besluit van 3 oktober 2013 als het bestreden besluit duidelijk volgt dat het college aan de hand van de criteria alternatieve locaties heeft onderzocht, waaronder de door [appellant] in het bezwaarschrift genoemde locaties op de stoep grenzend aan de kruising van de Venkelstraat en de Veerpolderstraat, op het grasveld richting de Korianderstraat en de op de hoorzitting van de algemene bezwaarschriftencommissie genoemde locatie ter hoogte van de Venkelstraat 34.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
262-742.