ECLI:NL:RVS:2015:2323

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
201408070/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woningverandering in Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 22 augustus 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [vergunninghouder] voor het gedeeltelijk veranderen van een woning en het verhogen van de eerste verdieping van een bijbehorend bouwwerk op het perceel [locatie A] te Haarlem. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Garenkokerskwartier".

Het college had de vergunning verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), dat het mogelijk maakt om af te wijken van het bestemmingsplan in bepaalde gevallen. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning had kunnen verlenen, omdat het bouwplan de toegestane goothoogte overschreed en er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen voor zijn perceel, zoals geluidsoverlast en bezonning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 juni 2015 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college beleidsvrijheid heeft bij de beslissing om omgevingsvergunning te verlenen en dat de rechter terughoudend moet toetsen. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning had kunnen verlenen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201408070/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 augustus 2014 in zaak nr. 14/1080 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het gedeeltelijk veranderen van de woning en het verhogen van de eerste verdieping van het lagere gedeelte naast het hoofdgebouw op het perceel [locatie A] te Haarlem.
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M.J.J. Eijkelboom-van de Geyn, J.G. Hof en H.J.M. Rots, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouder] en [persoon] ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet aangewezen de categorieën in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Garenkokerskwartier" rust op het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden W".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen op de gronden bedoeld in artikelen 7 tot en met 10 van dit plan de volgende bepalingen:
a. […];
b. daar waar op de plankaart uitsluitend een goothoogte is aangegeven moeten de woningen worden afgedekt met een kap waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 70 graden;
c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de kaart staat aangegeven;
d. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de kaart staat aangegeven;
e. voor zover de kaart geen maximale hoogte aangeeft mag de hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 4,00 m boven de op de kaart aangegeven goothoogte.
3. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk veranderen van de woning en het verhogen van de eerste verdieping van een bijbehorend bouwwerk op het perceel. Het bijbehorend bouwwerk is gelegen tussen de panden op de percelen [locatie B] en [locatie C]. De aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend door [vergunninghouder]. [vergunninghouder] is woonachtig in een van de appartementen met het huisnummer [locatie A] in het pand op het perceel. Zijn appartement bestaat uit een deel van de begane grond en de eerste verdieping. [appellant] is eigenaar van een appartement met het huisnummer [locatie D] op de eerste verdieping van het pand dat deels grenst aan de eerste verdieping van het te veranderen bijbehorend bouwwerk.
4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Garenkokerskwartier", omdat de ingevolge dat bestemmingsplan toegestane goothoogte van 3,00 m wordt overschreden en de verhoging van de eerste verdieping niet is voorzien van een kap met een helling van tenminste 40 en maximaal 70 graden. Het college heeft om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, onder a, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning verleend.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Hij voert hiertoe aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat het bouwplan voorziet in een overschrijding van 2,20 m of 2,40 m van de ingevolge het bestemmingsplan toegestane goothoogte en dat het college niet alle relevante feiten heeft meegenomen, nu de op het perceel reeds bestaande opbouw zonder bouwvergunning is gerealiseerd en derhalve ten onrechte de goothoogte van deze opbouw als de reeds toegestane goothoogte aanmerkt. Daarnaast voert [appellant] aan dat uit het bezonningsplan van het college niet kan worden afgeleid wat de gevolgen zijn voor zijn perceel en dat onvoldoende rekening is gehouden met de door hem gestelde geluidsoverlast.
5.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.
5.2. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Hierbij is van belang dat, anders dan [appellant] betoogt, het college in aanmerking heeft kunnen nemen dat bij besluit van 8 september 1987 reeds bouwvergunning is verleend voor een verdieping op de tussenbouw en de goothoogte in de bestaande situatie hoger was dan de in het bestemmingsplan voorgeschreven goothoogte van 3,00 m, te weten 5,20 m. Voorts heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht, mede gelet op het feit dat hij geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van 19 september 2013, waarin te kennen is gegeven dat het bouwplan voorziet in een stedenbouwkundige verbetering, naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken. Daarnaast ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van geluidhinder en afname van zonlichttoetreding ten gevolge van het bouwplan niet onevenredig is. Weliswaar is, zoals [appellant] terecht betoogt, de aan het besluit van 1 oktober 2013 ten grondslag gelegde bezonningsstudie zeer summier, maar het college heeft zich, gelet op de omstandigheid dat het bestemmingsplan reeds een maximale bouwhoogte van 7,00 m toestaat en de door het college ingediende nadere bezonningsstudie, waaruit blijkt dat de gevolgen van het bouwplan wat betreft de bezonning gering zijn, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het bouwplan niet zodanig zijn dat het de omgevingsvergunning niet kon verlenen.
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het door hem ter zitting van de rechtbank gevoerde betoog dat na indiening van de aanvraag is gebleken dat de muren van de huidige opbouw niet zijn gebouwd op een fundering.
6.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat geen fundering aanwezig is onder het bijbehorende bouwwerk, zodat de rechtbank in zoverre terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Hierbij is van belang dat [vergunninghouder] ter zitting heeft verklaard een fundering te hebben gestort en dat hij bij de aanvraag om omgevingsvergunning een constructieberekening heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat een fundering aanwezig is op het perceel.
Het betoog faalt.
7. Het betoog van [appellant] dat de huidige situatie niet voldoet aan de eisen voor brandveiligheid in het Bouwbesluit 2012, omdat de vluchtweg op de begane grond niet is voorzien van de ingevolge het Bouwbesluit 2012 vereiste isolatieplaten, wat daar van zij, faalt, nu, zoals ook ter zitting is erkend door [appellant], de aanvraag om omgevingsvergunning niet voorziet in bouwwerkzaamheden in dit deel van het pand. Gelet hierop is de door [appellant] genoemde vluchtweg niet aan de orde in de onderhavige procedure.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Vermeulen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
700.