ECLI:NL:RVS:2015:2334

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
201500363/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag standplaatsvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 december 2014, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van de burgemeester om zijn aanvraag voor een standplaatsvergunning buiten behandeling te stellen, ongegrond werd verklaard. De burgemeester had op 10 oktober 2013 besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Dit besluit werd door het college van burgemeester en wethouders van Lochem op 25 maart 2014 gehandhaafd, na verbetering van de motivering.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had verzocht om aanvulling van de aanvraag, omdat deze niet voldeed aan de eisen. [appellant] had geen kadastrale aanduiding van de gewenste standplaats overgelegd en had ook geen plattegrond ingediend, ondanks dat het college hem de gelegenheid had gegeven om zijn aanvraag aan te vullen. Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juli 2015, waar [appellant] aanwezig was, werd het verzoek van [appellant] om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen, afgewezen.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling had kunnen stellen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201500363/1/A3.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 december 2014 in zaak nr. 14/3094 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant] om verlening van een standplaatsvergunning buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2015, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Op 8 augustus 2013 heeft [appellant] een aanvraag om verlening van een standplaatsvergunning aan de Oude Vordenseweg te Lochem ingediend.
Bij brief van 28 augustus 2013 heeft het college medegedeeld dat de aanvraag onvoldoende gegevens bevat om een besluit te kunnen nemen. Het college heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen met een ingevuld formulier standplaatsen, een plattegrond waarop de exacte locatie is aangegeven waar hij standplaats wenst in te nemen en een document waaruit blijkt dat de provincie Gelderland toestemming heeft verleend om standplaats in te nemen.
Bij brief van 19 september 2013 heeft [appellant] medegedeeld dat zijn aanvraag ziet op een locatie aan de Oude Vordenseweg, buiten de competentie van de provincie Gelderland. [appellant] heeft geen ingevuld formulier standplaatsen en geen plattegrond waarop de exacte locatie van de gewenste standplaats is aangegeven, overgelegd. De burgemeester heeft vervolgens bij besluit van 10 oktober 2013 de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Het college heeft dit besluit, onder verbetering van de motivering en herstel van een bevoegdheidsgebrek, gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2014.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in zijn aanvraag duidelijk staat omschreven waar hij standplaats wenst in te nemen, zodat het college hem ten onrechte heeft verzocht om zijn aanvraag aan te vullen.
3.1. Het betoog slaagt niet. Anders dan [appellant] betoogt is zijn aanvraag niet voorzien van een kadastrale aanduiding van de gewenste standplaats. Uit de omschrijving in de aanvraag en de door [appellant] bij de aanvraag gevoegde situatieschets, die ter zitting bij de Afdeling door [appellant] is toegelicht, kan de exacte locatie van de standplaats niet worden afgeleid. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat het college terecht aan [appellant] heeft verzocht om zijn aanvraag aan te vullen met een plattegrond waarop de exacte locatie van de gewenste standplaats is aangegeven. Nu [appellant] geen gehoor aan dit verzoek heeft gegeven heeft de rechtbank eveneens met juistheid overwogen dat het college de aanvraag in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
382-798.