ECLI:NL:RVS:2015:2359

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
201407747/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 7 augustus 2014 de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld ongegrond heeft verklaard. Het college had op 17 juli 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van een tijdelijke woning in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [locatie] te Kootwijkerbroek. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, maar [appellant sub 2] stelde dat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn perceel niet aan dat van de vergunninghouder grenst en de tijdelijke woning nauwelijks zichtbaar zou zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 juli 2015. Tijdens de zitting zijn beide appellanten en het college vertegenwoordigd door mr. L.P. Berg verschenen, evenals [vergunninghouder] bijgestaan door mr. G.A.M. Jongbloed. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte [appellant sub 2] als belanghebbende heeft aangemerkt, omdat zijn belang niet rechtstreeks door het besluit werd geraakt. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond verklaard, terwijl het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het beroep van [appellant sub 2] ongegrond was verklaard, en het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State heeft tevens bepaald dat het door [appellant sub 2] betaalde griffierecht wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 juli 2015.

Uitspraak

201407747/1/A4.
Datum uitspraak: 29 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
2. [appellant sub 2], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2014 in zaken nrs. 12/4440, 12/4479 en 12/4481 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van een tijdelijke woning in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [locatie] te Kootwijkerbroek.
Bij uitspraak van 7 augustus 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaken nrs. 201407724/1/A4 en 201501621/1/A4 en ter zitting behandeld op 9 juli 2015, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P. Berg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. G.A.M. Jongbloed, advocaat te Nijmegen, en [persoon], gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 21 november 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het bouwen van een tijdelijke woning aan de zuidzijde van het perceel. In weerwil van de vergunning heeft [vergunninghouder] vervolgens een tijdelijke woning aan de noordzijde van zijn perceel gebouwd. Het college heeft [vergunninghouder] hierover aangeschreven. Op verzoek van [vergunninghouder] heeft het college vervolgens bij besluit van 13 maart 2012 de omgevingsvergunning van 21 november 2011 ingetrokken wat betreft de bouw van de tijdelijke woning. Hierop heeft [vergunninghouder] een nieuwe aanvraag ingediend voor de bouw en het gebruik van een tijdelijke woning aan de noordzijde van het perceel buiten het bouwvlak, waar hij reeds een tijdelijke woning had geplaatst. Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college hier tot 1 februari 2013 vergunning voor verleend.
Hoger beroep [appellant sub 2]
2. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
2.2. Het perceel van [appellant sub 2] grenst niet aan het perceel van [vergunninghouder] en het vergunde bouwwerk zal vanaf het perceel van [appellant sub 2], gezien de tussenliggende bebouwing en groenstroken, nauwelijks zichtbaar zijn. De Afdeling ziet voorts mede gelet op de aard en omvang van de tijdelijke woning geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning op enige andere wijze aan een belang van [appellant sub 2] raakt. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte [appellant sub 2] als belanghebbende die een ontvankelijk beroep kan instellen, aangemerkt. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is reeds hierom gegrond.
Hoger beroep [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunning in strijd met het advies van Stedebouw & Omgevingsbeleid van de gemeente Barneveld is verleend, dat de tijdelijke woning dichtbij het naburige perceel is gesitueerd en dat geen noodzaak bestaat voor het gebruik van de tijdelijke woning, omdat [vergunninghouder] nog niet begonnen is aan de verbouwing van de permanente woning. [appellant sub 1] stelt te vrezen dat de tijdelijke woning als permanente woning zal gaan fungeren.
3.1. Wat betreft het betoog over het advies van Stedebouw & Omgevingsbeleid en de locatie van de tijdelijke woning, overweegt de Afdeling als volgt. De rechtbank heeft overwogen dat het college in het besluit van 17 juli 2012 een goede ruimtelijke onderbouwing heeft gegeven voor het bouwen en gebruiken van de tijdelijke woning op die locatie, ondanks het negatieve advies van Stedebouw & Omgevingsbeleid. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het college in ogenschouw heeft genomen dat de woning slechts tijdelijk zal zijn en de beperking van het uitzicht vanuit omliggende bebouwing beperkt zal zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot dit standpunt heeft mogen komen.
In de aanvraag staat dat een tijdelijke woning gerealiseerd moet worden wegens de uitbreiding van de bestaande woning. Gelet hierop mocht het college ervan uitgaan dat [vergunninghouder] de tijdelijke woning nodig had als tijdelijke vervanging van zijn bestaande woning. De omstandigheid dat [vergunninghouder] bij brief van 25 juni 2012 en 16 juli 2012 stelt zijn plannen voor de verbouwing van de permanente woning te wijzigen, maakt dat niet anders, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat geen aanleiding meer bestaat voor de bouw van de tijdelijke woning. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de woning als permanente woning zal worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid de vergunning voor het bouwen en gebruiken van een tijdelijke woning buiten het bouwvlak heeft mogen verlenen.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van [appellant sub 2] ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 17 juli 2012 van het college alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb bepalen dat het in hoger beroep door [appellant sub 2] betaalde griffierecht door de griffier aan hem wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2014 in zaken nrs. 12/4440, 12/4479, 12/4481, voor zover het beroep van [appellant sub 2] ongegrond is verklaard;
IV. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
VI. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Sorgdrager
lid van de enkelvoudige kamer de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015
262-811.