201501924/1/A4.
Datum uitspraak: 29 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2014 heeft het college zijn beslissing om op 15 december 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening worden door de inzameldienst of andere inzamelaars onder meer de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:
d. oud papier en karton;
m. huishoudelijk restafval.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op maandag 15 december 2014 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) in de Prins Mauritslaan ter hoogte van nummer 10 is aangetroffen. Vast staat dat deze doos in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellante] degene is geweest die de doos verkeerd ter inzameling heeft aangeboden, nu daarop haar naam- en adresgegevens waren vermeld.
3. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe voert zij aan dat zij keelkanker heeft en dat zij in verband daarmee alleen vloeibaar voedsel gebruikt dat in speciale dozen wordt aangeleverd. De in de Prins Mauritslaan aangetroffen doos is een dergelijke doos. [appellante] stelt dat zij deze dozen op donderdag na 22.00 uur voor haar woning aan de [locatie] aanbiedt om met het huishoudelijk restafval op vrijdag te worden opgehaald. Het is voor haar fysiek onmogelijk om de dozen in de verder weg gelegen Prins Mauritslaan aan te bieden. Volgens [appellante] heeft zij de doos voor haar woning aangeboden en is deze doos vervolgens door een ander meegenomen en in de Prins Mauritslaan verkeerd ter inzameling aangeboden.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2014 in zaak nr. 201400430/1/A4), is degene die het desbetreffende wettelijk voorschrift schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
3.2. Indien [appellante], zoals zij stelt, niet degene is geweest die de doos in de Prins Mauritslaan ter hoogte van nummer 10 naast de ORAC ter inzameling heeft aangeboden, is daarmee nog niet gezegd dat het college haar niet als overtreder heeft kunnen aanmerken. In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] de doos op donderdag na 22.00 uur voor haar woning ter inzameling heeft aangeboden om met het huishoudelijk restafval op vrijdag te worden opgehaald. Zoals het college heeft toegelicht, zijn voor oud papier en karton, overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening, echter andere inzameldagen vastgesteld dan voor huishoudelijk restafval. In de Van Brederodestraat is de inzameldag voor oud papier en karton vastgesteld op dinsdag. Gelet hierop moet [appellante] worden geacht de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening voor haar woning ter inzameling te hebben aangeboden. Dat de doos, zoals [appellante] heeft gesteld, vervolgens door een ander is meegenomen en in strijd met de Afvalstoffenverordening in de Prins Mauritslaan ter inzameling is aangeboden, dient onder deze omstandigheden aan haar te worden toegerekend. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat de voor haar woning aangeboden dozen in het verleden wel altijd op vrijdag met het huishoudelijk restafval zijn opgehaald en dat zij daarom in de veronderstelling was dat de dozen op vrijdag mogen worden aangeboden, maakt dat niet anders. Deze omstandigheid laat onverlet dat voor oud papier en karton dinsdag de vastgestelde inzameldag is en dat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling had aangeboden. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het college [appellante] niet als overtreder heeft kunnen aanmerken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015
462-732.