201409439/1/A1.
Datum uitspraak:5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilvarenbeek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 oktober 2014 in zaak nr. 13/6539 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft de raad van de gemeente Hilvarenbeek het besluit van 27 september 2012, waarbij het heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een projectbesluit om de bewoning van de bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te Hilvarenbeek toe te staan, gehandhaafd en het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 december 2013 heeft het college het besluit van 15 januari 2013, waarbij het heeft geweigerd een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vergroten van de bedrijfsruimte op het perceel ten behoeve van het gebruik daarvan als woning, gehandhaafd en het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen die besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen. De raad heeft bij brief van 30 juni 2015 een stuk ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben het college en [appellant] daarop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk vergroten van de kantoorruimte op het perceel ten behoeve van het gebruik daarvan als bedrijfswoning. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen, Hilvarenbeek". De strijdigheid bestaat hierin dat dit perceel ter plaatse van het bouwplan de bestemming "Bedrijventerrein" heeft en dat bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", welke aanduiding op de verbeelding ter plaatse van het perceel ontbreekt. Gelet op deze strijdigheid heeft het college de aanvraag om een bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit.
2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef onder c, van de Woningwet zoals die luidde ten tijde van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld dan wel met een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Ingevolge artikel 46, derde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, wordt de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro.
Ingevolge het zesde lid wordt de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een projectbesluit, voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, houdt het college in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, vóór de dag van ontvangst van de aanvraag: (..)
b. een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd; (..)
d. een bestemmingsplan is vastgesteld;
e. een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt.
Ingevolge het vierde lid beslist het college na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het tweede lid, omtrent de aanvraag overeenkomstig artikel 46.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro zoals die luidde ten tijde van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn bouwplan zou worden getoetst aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bukkum". Daartoe voert [appellant] aan dat hij heeft gehandeld overeenkomstig het advies van een ambtenaar van de gemeente.
3.1. Geen grond is aanwezig voor het oordeel dat het college het bouwplan aan het verkeerde bestemmingsplan heeft getoetst. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat [appellant] de aanvraag om een bouwvergunning op 22 december 2009 heeft ingediend, derhalve pas nadat de raad op 22 oktober 2009 het bestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen, Hilvarenbeek" heeft vastgesteld en dat op 3 december 2009 in werking is getreden.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn brief aan het college van 26 november 2009 als aanvraag opgevat diende te worden en dat derhalve aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bukkum" getoetst had moeten worden, wordt als volgt overwogen. Het college heeft [appellant] bij brief van 5 november 2009 medegedeeld dat het gebruik van de bedrijfsruimte voor bewoning in strijd is met het bestemmingsplan en hem verzocht dat gebruik binnen twee maanden te staken teneinde bestuursrechtelijke maatregelen te voorkomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de daarop volgende brief van [appellant] van 26 november 2009, waarin hij stelt dat het hem redelijk lijkt het ongewijzigde gebruik voort te zetten, niet kan worden aangemerkt als een verzoek aan het college om een besluit te nemen. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat de stelling van [appellant], ook in het licht van de overige bewoordingen van de brief, te onbepaald is. Voorts wordt overwogen dat, indien die brief als een aanvraag aangemerkt zou kunnen worden en aangenomen zou worden dat die aanvraag na aanvulling daarvan in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bukkum", die aanvraag zou stuiten op de aanhoudingsplicht als bedoeld in artikel 50, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet. Het ontwerpbestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen, Hilvarenbeek" is immers met ingang van vrijdag 19 juni 2009 ter inzage gelegd. Na het verstrijken van de aanhoudingsduur zou het college met toepassing van artikel 46 van de Woningwet op de aanvraag dienen te beslissen en vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen, Hilvarenbeek", zodat de bouwvergunning had moeten worden geweigerd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan reeds daarom niet slagen, wat daar ook van zij, omdat schending van dit beginsel niet kan leiden tot verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het perceel op de verbeelding ten onrechte niet is voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Daartoe voert hij aan dat de bedrijfsruimte sinds 2004 als bedrijfswoning wordt gebruikt en dat het college en de raad daarvan op de hoogte waren. Gelet op het beheerkarakter van het bestemmingsplan, had het bestaande gebruik bestemd moet worden, aldus [appellant]. In dat verband stelt [appellant] voorts dat diverse locaties in de omgeving van het perceel wel zijn voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning".
4.1. Het betoog dat het perceel op de verbeelding ten onrechte niet is voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning", had in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren gebracht moeten worden. Voor een indringende toetsing van de juistheid van het bestemmingsplan is thans geen ruimte.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking te verlenen aan een projectbesluit en dat het college zijn aanvraag om een bouwvergunning ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat een bedrijfswoning inpasbaar is in het bestemmingsplan en dat in Hilvarenbeek een overcapaciteit aan kantoorruimte is. Voorts stelt hij dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd.
5.1. De raad heeft onder verwijzing naar de inhoud van het raadsvoorstel van 15 mei 2012 en de reactienotitie geweigerd medewerking te verlenen aan een projectbesluit. In het raadsvoorstel is onder meer vermeld dat de aanvraag in strijd is met de Structuurvisie van 25 februari 2010, waarin is vermeld dat voorkomen dient te worden dat op bedrijventerreinen gewoond wordt. Voorts heeft het college zich in het raadsvoorstel en de reactienotitie op het standpunt gesteld dat het bewoning ter plaatse niet noodzakelijk acht en dat bewoning van de bedrijfsruimte kan leiden tot beperkingen voor in de nabijheid gelegen bedrijven. De rechtbank heeft in deze motivering terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking te verlenen aan een projectbesluit. Dat in Hilvarenbeek volgens [appellant] een overcapaciteit aan kantoorruimte aanwezig is, betekent, wat daar ook van zij, niet dat de raad reeds daarom medewerking moest verlenen aan een projectbesluit voor een burgerwoning.
Nu de geconstateerde strijd met de planregels niet door het nemen van een projectbesluit is opgeheven, kon het college gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef onder c, van de Woningwet niet anders beslissen dan de bouwvergunning weigeren.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
672.