201501002/1/A1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oud-Beijerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2014 in zaak nr. 13/6650 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor een tankvoorziening voor eigen gebruik op het perceel [locatie] te Oud-Beijerland (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 23 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Bakker, mr. J. Bax en mr. D.N.J. van Horssen, en het college, vertegenwoordigd door Y. Bossche, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft aan de weigering omgevingsvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het betwijfeld of de aanvraag alleen ziet op een tankstation voor eigen gebruik, gelet op het aantal van vier afleverzuilen, het aantal afleverslangen bij deze afleverzuilen, de grootte van de luifel, de situering van het tankstation langs de weg en de omstandigheid dat aanvankelijk pinautomaten waren ingetekend op de door [appellant] bij zijn aanvraag gevoegde tekeningen. Daarbij heeft het college mededelingen van [appellant] mede in aanmerking genomen.
2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Langeweg I, 1e partiële herziening" zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
- verzorgende, ambachtelijke bedrijven;
- bedrijven welke ingevolge het Hinderbesluit, zoals dat luidde ten tijde van het in ontwerp ter visie liggen van het plan, niet hinderwetplichtig zijn;
- bedrijven, genoemd in lid I onder categorie 1, 2, 2-3, of 3 van de in artikel 2A opgenomen staat van inrichtingen;
- bedrijven, niet genoemd in lid I onder categorie 1, 2, 2-3, of 3 van de in artikel 2A opgenomen staat van inrichtingen, doch welke gehoord de Inspecteur van Volksgezondheid voor de hygiëne van het Milieu, naar de aard gelijk te stellen zijn met de onder categorie 1, 2, 2-3 of 3 genoemde bedrijven;
- garagebedrijven;
(een en ander met uitzondering van detailhandelsbedrijven en bedrijven als genoemd in lid II van de in artikel 2A opgenomen staat van inrichtingen).
Ingevolge artikel 19, tweede lid, onder 2, onder b, van de planvoorschriften is het onverminderd het bepaalde in lid II onder 1 in ieder geval verboden de bouwwerken als bedoeld in artikel 9 te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden.
Ingevolge het tweede lid, onder 3 is het bepaalde in het tweede lid onder 2, onder b, niet van toepassing op detailhandel verband houdende met een garagebedrijf.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat niet langer in geschil is dat onder het planologisch regime van het bestemmingsplan "Langeweg I, 1e partiële herziening" een tankstation voor algemeen gebruik niet is toegestaan. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een tankstation voor algemeen gebruik op het perceel gelet op artikel 19, tweede lid, onder 3 van de planvoorschriften niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, heeft hij dit eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven. Dat, zoals [appellant] stelt, de rechtbank de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 in zaak nr. 201208517/1/A1 onjuist heeft geinterpreteerd, betekent niet dat [appellant] reeds in beroep heeft aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat een tankstation voor algemeen gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts heeft [appellant] in zijn aanvullend beroepschrift van 19 november 2013 te kennen gegeven dat tussen partijen niet in discussie is dat de tankvoorziening niet voor algemene tankdoeleinden mag worden gebruikt en het voor hem meer dan genoegzaam bekend is dat alleen sprake kan zijn van een gebruik in relatie tot de eigen bedrijfsvoering. Overigens is in de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 in zaak nr. 201305161/1/R3 overwogen dat in het onderhavige bestemmingsplan een verkooppunt voor motorbrandstoffen op het perceel niet is toegestaan.
4. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het de aangevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het tankstation mede zal worden gebruikt voor verkoop van brandstof aan derden.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 augustus 2013 in zaak nr. 201300301/1/A1), moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch mede worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Er is sprake van strijd met de bestemming indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. De stelling van [appellant] dat het college de gevraagde omgevingsverguning niet kon weigeren nu hij tevens binnen het bestemmingsplan passend gebruik heeft aangevraagd, gaat daarom niet op.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het college aan het besluit ten grondslag mocht leggen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk mede zal worden gebruikt voor de verkoop van brandstof aan derden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college hierbij in aanmerking heeft kunnen nemen dat uit de bouwtekeningen behorende bij de aanvraag, gezien het aantal van vier afleverzuilen en de aangebrachte luifel, valt af te leiden dat het tankstation mede zou kunnen worden gebruikt voor de verkoop van brandstoffen aan derden. Dat deze luifel is aangebracht om droog te kunnen tanken, laat onverlet dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze luifel, tezamen met het aantal van vier afleverpunten en twaalf afleverslangen en de ligging van het pompstation langs de openbare weg, objectieve aanwijzingen vormen voor een gebruik mede bedoeld voor de verkoop van brandstof aan derden. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college van belang heeft kunnen achten dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze hij gebruik wenst te maken van het tankstation voor eigen gebruik en dat door [appellant] aanvankelijk ook pinautomaten waren ingetekend op de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen. Dat het college aan [appellant] een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van 50 garageboxen op het perceel, betekent, anders dan hij aanvoert, niet dat daarmee aannemelijk is dat het tankstation niet zal worden gebruikt voor verkoop van brandstof aan derden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
700.