201500956/1/A4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Slenaken, gemeente Gulpen-Wittem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 december 2014 in zaak nr. 14/805 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Gulpen-Wittem een watervergunning verleend voor het maken en behouden van een voetbrug over de Gulp en een voetbrug over de Afslagtak Gulp te Slenaken.
Bij uitspraak van 23 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. Y.E.M. Eggels, mr. R.Th.B. Drummen en G.P.M. van Lankveld, allen werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Ingevolge artikel 6.21 wordt een vergunning geweigerd voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de ten tijde van belang geldende Keur van het Waterschap Roer en Overmaas 2009, is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten onderscheidenlijk werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur in de meanderzones bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen.
2. De twee voetbruggen waarop de vergunning betrekking heeft, zijn gelegen in de meanderzones van de Gulp en de Afslagtak Gulp. De boven de Gulp voorziene brug wordt met twee treden op 0,3 m boven het maaiveld geplaatst en heeft een lengte van 6 m, een breedte van 1 m en een dikte van 160 mm. De over de Afslagtak Gulp voorziene brug wordt geplaatst op de hoogte van het aangrenzende maaiveld, op minimaal 1,2 m boven de grond, en heeft een lengte van 7 m, een breedte van 1 m en een dikte van 160 mm. De gemeente beoogt met de aanleg van de twee voetbruggen het gebied toegankelijker te maken voor wandelaars en daarmee de recreatie in het gebied te bevorderen.
[appellant] is eigenaar en bewoner van een in de nabijheid van de bruggen gelegen complex van gebouwen, bestaande uit een watermolen, een boerderij met stallen en een authentiek bakhuis. Dit complex wordt ook wel de Broekmolen genoemd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanleg van de twee voetbruggen de waterafvoer zal belemmeren en daardoor een opstuwend effect zal hebben op de ter plaatse geldende waterstand. Om diezelfde reden is volgens [appellant] in het verleden een andere, nabijgelegen brug verwijderd. [appellant] vreest schade te zullen lijden als gevolg van de door de voetbruggen veroorzaakte opstuwing van de waterstand. Daarbij wijst hij erop dat hij op 28 juli 2012 aanzienlijke schade heeft geleden als gevolg van een overstroming van de Gulp en de Afslagtak Gulp.
3.1. Het dagelijks bestuur heeft zich, onder verwijzing naar een door [naam persoon] opgesteld memo van 7 november 2012, op het standpunt gesteld dat de aanleg van de twee voetbruggen bij een piekafvoer niet of nauwelijks zal leiden tot een extra opstuwing van de waterstand. De opstuwing bij een waterafvoer vergelijkbaar met de afvoer op 28 juli 2012 bedraagt slechts 3 mm en zal volgens het dagelijks bestuur niet optreden ter hoogte van de Broekmolen, omdat de Broekmolen benedenstrooms is gelegen, voorbij de twee voetbruggen. De door [appellant] bedoelde andere brug is volgens het dagelijks bestuur verwijderd om redenen van onderhoud en niet omdat deze brug een opstuwend effect had op de waterstand. Het dagelijks bestuur heeft voorts uiteengezet dat de door [appellant] geleden wateroverlast die zich op 28 juli 2012 heeft voorgedaan zeer uitzonderlijk was. De op die dag behaalde waterstand heeft een herhalingstijd van eenmaal per 75 tot mogelijk zelfs 145 jaar, aldus het dagelijks bestuur.
3.2. [appellant] heeft voornoemd memo van 7 november 2012 noch de daaraan ten grondslag liggende hydrologische berekeningen met concrete argumenten bestreden. In het memo wordt geconcludeerd dat de aanleg van de twee voetbruggen op basis van de modelberekeningen geen negatieve effecten heeft op de afvoercapaciteit van de Gulp en de Afslagtak Gulp en dat er uit hydrologisch oogpunt dan ook geen reden is om de vergunning te weigeren. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Gelet daarop en op de hiervoor weergegeven toelichting van het dagelijks bestuur, heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de gevolgen van de aanleg van de voetbruggen voor de waterafvoer en de waterstand terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] heeft voor het overige volstaan met een verwijzing naar de inhoud van het bij de rechtbank ingediende beroepschrift. [appellant] heeft geen concrete argumenten naar voren gebracht waarom de weerlegging door de rechtbank van de overige gronden en argumenten die hij in beroep heeft aangevoerd onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
641-732.