ECLI:NL:RVS:2015:2509

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201500919/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van voetbruggen in de gemeente Gulpen-Wittem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, wonend in Slenaken, tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 december 2014. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het ging om de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem voor de bouw van twee voetbruggen over de Gulp en de Afslagtak Gulp. De appellant betwistte de rechtmatigheid van deze vergunning, stellende dat de aanleg van de bruggen niet noodzakelijk was voor het extensief recreatief medegebruik en dat de bruggen de natuurlijke waarden in het gebied zouden schaden. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 juli 2015, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. O.V. Wilkens, en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State overweegt dat de vergunning is verleend met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan, ondanks dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Natuur". De Raad stelt vast dat de voetbruggen de toegankelijkheid van het gebied voor wandelaars bevorderen en daarmee het recreatief gebruik ondersteunen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanleg van de bruggen de te beschermen natuurlijke waarden niet onevenredig schaadt, mede op basis van een rapport van een onderzoeksbureau dat de impact op beschermde diersoorten heeft onderzocht. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201500919/1/A1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Slenaken, gemeente Gulpen-Wittem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 december 2014 in zaak nr. 13/2425 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2013 heeft het college de gemeente Gulpen-Wittem een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een voetbrug over de Gulp en een voetbrug over de Afslagtak Gulp te Slenaken.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en de gemeente Gulpen-Wittem hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, en het college, vertegenwoordigd door A. Heijnens-Ackermans en L. Kramer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de aanleg van een voetbrug over de Gulp en een voetbrug boven de Afslagtak Gulp. De boven de Gulp voorziene voetbrug wordt met twee treden op 0,3 m boven het maaiveld geplaatst en heeft een lengte van 6 m, een breedte van 1 m en een dikte van 160 mm. De over de Afslagtak Gulp voorziene voetbrug wordt geplaatst op de hoogte van het aangrenzende maaiveld, op minimaal 1,2 m boven de grond, en heeft een lengte van 7 m, een breedte van 1 m en een dikte van 160 mm.
[appellant] is eigenaar en bewoner van een nabijgelegen complex van gebouwen, bestaande uit een watermolen, een boerderij met stallen en een authentiek bakhuis. Dit complex wordt ook wel [locatie] genoemd.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Gulpen-Wittem" rust op de percelen waarop de twee voetbruggen zijn voorzien de bestemming "Natuur".
Ingevolge artikel 17.1, aanhef en onder a en e, van de bij dit plan behorende voorschriften zijn de voor "Natuur" bestemde gronden onder meer bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, met daaraan ondergeschikt extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 17.2.1 mag op de tot "Natuur" aangewezen gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 1,50 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 17.4.1 kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer, zoals een wildhut of observatiepost, en andere bouwwerken ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 4 m mag bedragen.
3. Gelet op artikel 17.2.1 van de planvoorschriften is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Om realisering van de twee voetbruggen niettemin mogelijk te maken, heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de in artikel 17.4.1 van de planvoorschriften opgenomen afwijkingsmogelijkheid.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 17.4.1 van de planvoorschriften alleen de mogelijkheid biedt om, in afwijking van het bestemmingsplan, omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van bouwwerken die noodzakelijk zijn ter ondersteuning van het extensief recreatie medegebruik. De aanleg van de voetbruggen is volgens [appellant] niet noodzakelijk voor dat gebruik. Daartoe wijst hij erop dat het gebied voor wandelaars reeds toegankelijk is. Het college kon derhalve niet met toepassing van artikel 17.4.1 de omgevingsvergunning verlenen, aldus [appellant].
4.1. Anders dan [appellant] veronderstelt, is voor toepassing van de in artikel 17.4.1 van de planvoorschriften neergelegde mogelijkheid om, in afwijking van het bestemmingsplan, omgevingsvergunning te verlenen niet vereist dat het op te richten bouwwerk noodzakelijk is voor het extensief recreatief medegebruik. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat het op te richten bouwwerk dit gebruik slechts dient te ondersteunen. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, maken de voetbruggen het tussen de Gulp en de Afslagtak Gulp gelegen gebied toegankelijk voor wandelaars. Daarmee ondersteunen zij het extensief recreatief medegebruik van het gebied.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanleg van de twee voetbruggen de te beschermen natuurlijke waarden en belangen in het gebied onevenredig schaadt. Daartoe wijst hij erop dat het gebied als leefgebied en broedplaats voor de ijsvogel en de grote gele kwikstaart is aangemerkt. Ook de brede wespenorchis komt in het gebied voor. [appellant] vreest dat door de twee voetbruggen het aantal wandelaars in het gebied zodanig zal toenemen dat het leefgebied van deze dieren wordt verstoord.
5.1. De gemeente Gulpen-Wittem heeft onderzoeksbureau Verbeek opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de ijsvogel, de grote gele kwikstaart en de brede wespenorchis in het gebied en de eventuele gevolgen van de aanleg van de voetbruggen voor deze dieren. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Voetgangersbruggetjes over de Gulp te Slenaken" van landschapsarchitect ir. M.A. Blaas en bioloog drs. G.M.T. Peeters van 30 juni 2014. In het rapport wordt geconcludeerd dat ook na de aanleg van de voetbruggen het onderzoeksgebied geschikt blijft als leefgebied en potentieel broedgebied voor de ijsvogel en de grote gele kwikstaart. Het voorkomen van de brede wespenorchis in het gebied komt volgens de onderzoekers evenmin in het geding. Nu [appellant] deze conclusie als zodanig niet heeft bestreden, bestaat geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank heeft derhalve terecht geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanleg van de twee voetbruggen de te beschermen natuurlijke waarden en belangen in het gebied niet onevenredig schaadt.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat een toename van het aantal wandelaars in het gebied leidt tot een aantasting van zijn privacy, overlast en schade aan sluizen. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat daartegen handhavend kan worden opgetreden.
6.1. Vast staat dat wandelaars het gebied reeds kunnen betreden en dat [appellant] daar reeds gevolgen van kan ondervinden. Deze gevolgen moeten worden geacht reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan en de toekenning van de bestemming "Natuur" aan de betrokken percelen te zijn betrokken. Aan de door [appellant] gestelde gevolgen heeft het college in zoverre in redelijkheid een ondergeschikte betekenis toegekend. Verder geldt dat het zonder toestemming van de eigenaar betreden van percelen en het aantasten van sluizen onrechtmatig is. De eigenaar is bevoegd daartegen op te treden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
641-732.