201500994/2/A1.
Datum uitspraak: 30 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Waalre,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014 in zaak nr. 14/1990 in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalre.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2013 heeft het college onder oplegging van een last onder bestuursdwang [verzoeker A] en [verzoeker B] opgedragen om een loods en een voormalige woonunit op het perceel [locatie] te Waalre (hierna: perceel) volledig te verwijderen en verwijderd te houden en de daarbij behorende materialen van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] hoger beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzieningenrechter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juli 2015, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Sayilgan en H.M.M.A. Claassen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het geschil spitst zich thans nog toe op de loods op het perceel. De voormalige woonunit is inmiddels gelegaliseerd. Vast staat dat [verzoeker A] en [verzoeker B] gedeeltelijk aan de last met betrekking tot de loods hebben voldaan.
3. Het verzoek om voorlopige voorziening is er op gericht om de thans nog niet verwijderde onderdelen van de loods niet te hoeven verwijderen voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
4. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben ter zitting in onderhavige procedure te kennen gegeven in de bodemprocedure waarvoor hen reeds de zittingsdatum 2 september 2015 is medegedeeld hun beroepsgronden aan te zullen vullen met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voorts hebben zij te kennen gegeven ter zitting van de bodemprocedure een verzoek te zullen doen om getuigen te horen ter onderbouwing van het door hen gedane beroep op het vertrouwensbeginsel. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben, gelet hierop, nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de toepassing van artikel 8:86 van de Awb. Het college heeft niet zodanig dringende belangen gesteld dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en het noodzakelijk is de overgebleven delen van de loods op korte termijn te doen verwijderen.
Gelet op het voorgaande, en louter om die redenen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waalre van 6 mei 2015, kenmerk 101846;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Waalre tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Waalre aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk
voorzieningenrechter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015
580.