201505128/1/V3.
Datum uitspraak: 29 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2015 in zaak nr. 14/15284 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen (hierna: het besluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij brief van 10 maart 2015 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat het besluit is ingetrokken en opnieuw op de aanvraag zal worden beslist. Uit deze brief blijkt dat de staatssecretaris het besluit heeft ingetrokken omdat het niet mogelijk is om de vreemdeling aan de Italiaanse autoriteiten over te dragen binnen de termijn zoals genoemd in artikel 29, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013 L 180). De echtgenoot van de vreemdeling is opgenomen in de nationale procedure. Gelet op de gedane toezegging dat de gezinsleden niet gescheiden zullen worden overgedragen is overdracht van de vreemdeling en haar minderjarige kinderen illusoir geworden, aldus de staatssecretaris.
2. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 8:75a van de Awb toepassing mist en aldus ten onrechte heeft nagelaten de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat dit besluit is ingetrokken, waarmee het procesbelang bij een beoordeling van dat beroep is vervallen.
2.2. In zodanig geval bestaat aanleiding te bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. Met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium bij toepassing van artikel 8:75 van deze wet is dan een proceskostenveroordeling aangewezen.
De vreemdeling klaagt dan ook terecht dat de rechtbank deze analoge toepassing niet heeft onderkend.
Nu het besluit is ingetrokken en de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling niet zal worden overgedragen aan Italië is sprake van een tegemoetkoming in de zin van voormelde bepalingen. In dit geval is derhalve een proceskostenveroordeling aangewezen.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen in 2.2. is overwogen, kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient voor zover de rechtbank de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in verband met het beroep tegen het besluit te worden vernietigd.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2015 in zaak nr. 14/15284, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in verband met het beroep tegen het besluit van 27 juni 2014, kenmerk Z1-5152434766;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015
347-722.