ECLI:NL:RVS:2015:2545
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het uitgevaardigde inreisverbod. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 10 maart 2014 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en een inreisverbod opgelegd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 28 april 2014 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. Hidding, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 31 juli 2015 geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de vreemdeling eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning had ingediend, die bij besluit van 24 april 2012 was afgewezen. De Raad van State heeft vastgesteld dat het besluit van 10 maart 2014, voor zover het de aanvraag om een verblijfsvergunning betreft, van gelijke strekking is als het eerdere besluit. Bovendien heeft de Raad van State in een eerdere uitspraak van 20 juli 2015 het hoger beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 april 2012 gegrond verklaard, waardoor de staatssecretaris opnieuw moet beslissen over de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden.
De Raad van State concludeert dat de vreemdeling geen belang heeft bij het hoger beroep, aangezien het inreisverbod onlosmakelijk verbonden is met het vernietigde besluit van 24 april 2012. De vreemdeling kan haar standpunt in de nieuwe procedure laten toetsen, waardoor zij in deze procedure geen belang heeft. De Raad van State heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.