ECLI:NL:RVS:2015:2557

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
201500567/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 december 2014, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 23 april 2014 de bezwaren van [appellante] tegen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor 2008 en de herziening van de voorschotten voor 2009 en 2010 op nihil verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt, omdat zij geen bewijsstukken had overgelegd die haar stelling onderbouwden.

Tijdens de zitting op 27 juli 2015 heeft [appellante], bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat zij geen kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag niet op nihil mocht stellen. De Afdeling overwoog dat het aan [appellante] was om aan te tonen dat zij daadwerkelijk kosten had gemaakt en dat de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de beschikbare informatie terecht had geconcludeerd dat er geen recht op toeslag bestond.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet onterecht had gehandeld door de toeslag en voorschotten op nihil te stellen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat de voorwaarden voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag niet waren vervuld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201500567/1/A2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 december 2014 in zaak nr. 14/3513 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] gemaakte bezwaren tegen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor 2008 op nihil en de herziening naar nihil van de voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2009 en 2010, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. van Willigen, advocaat te Arnhem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor 2008 en de herziening van de voorschotten over 2009 en 2010 ten grondslag gelegd dat is gebleken, dat [appellante] met [gastouderbureau] is overeengekomen dat zij geen eigen bijdrage hoefde te betalen door een schenkingsconstructie en daarom geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
2. Het betoog van [appellante], dat de rechtbank ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat zij en de gastouder een schenkingsovereenkomst zijn aangegaan, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft naar aanleiding van de door [appellante] overgelegde stukken overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad, nu zij geen bankafschriften heeft overgelegd om aan te tonen dat de gastouder is betaald en ook niet uit andere documenten blijkt dat [appellante] daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad doordat zij betalingen aan de gastouder heeft verricht. Aldus heeft de rechtbank niet aan haar uitspraak ten grondslag gelegd dat een schenkingsovereenkomst bestond.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen kosten voor kinderopvang heeft gehad. De rechtbank heeft de kosten van noodzakelijke boodschappen en een traphek ten onrechte buiten beschouwing gelaten omdat deze kosten niet aannemelijk zouden zijn gemaakt, dan wel niet behoren tot de kosten van kinderopvang waarvoor de toeslag wordt verstrekt, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2; www.raadvanstate.nl), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de kinderopvang (hierna: Wko), dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is. De kosten waarop de kinderopvangtoeslag gebaseerd is, bestaan in de bureaukosten en de uurvergoeding voor de gastouder. Daargelaten of de voor kinderopvang noodzakelijke boodschappen en een traphek kunnen worden aanvaard als uurvergoeding voor de gastouder, heeft [appellante] zonder nadere gegevens niet aangetoond dat de boodschappen en het traphek als zodanige kosten van kinderopvang moeten worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat ook als moet worden aangenomen dat zij geen kosten van kinderopvang heeft gemaakt, de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag en de voorschotten niet op nihil mocht stellen. Uit de voorlichting van de Belastingdienst/Toeslagen bleek volgens [appellante] niet dat daadwerkelijk kosten gemaakt moesten worden.
4.1. Uit artikel 5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko volgt dat onder kinderopvangtoeslag wordt verstaan een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang. Uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk is van de kosten van kinderopvang per kind, die worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar en de voor die kinderopvang te betalen prijs.
In de door [appellante] overgelegde voorlichtingsbrochure over 2008 is vermeld: "De kinderopvangtoeslag is een bijdrage in de kosten voor kinderopvang" en: "Als u gebruik maakt van kinderopvang, kunt u een bijdrage krijgen in de kosten". Voorts is onder het kopje voorwaarden vermeld: "U of uw toeslagpartner betaalt de kosten voor kinderopvang".
Ook zonder uitdrukkelijke voorlichting van de Belastingdienst/Toeslagen op dit punt, had [appellante] uit de wettelijke bepalingen moeten begrijpen, dat zij alleen aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag indien zij zelf kosten van kinderopvang had en deze daadwerkelijk zou dragen. Daarnaast is in de voorlichtingsbrochure over 2008 niet alleen duidelijk vermeld dat de toeslag een bijdrage in de kosten betreft, maar ook dat de kosten voor kinderopvang moeten worden betaald. Dat niet tevens uitdrukkelijk is vermeld dat de toeslag wordt teruggevorderd als niet daadwerkelijk wordt betaald, betekent niet dat [appellante] dat niet wist of had behoren te weten. Derhalve bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten en toeslag over 2008 niet op nihil mocht stellen.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte haar stelling dat niet zij, maar alleen het gastouderbureau behoort te worden aangesproken op het frauduleus handelen van het bureau, heeft verworpen, omdat dat voor deze besluiten niet relevant zou zijn. De rechtbank heeft daarmee miskend, dat een op nihilstelling van de toeslag en/of de voorschotten uiteindelijk voor haar leidt tot een betalingsverplichting, aldus [appellante].
5.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. Deze mag daarbij in beginsel uitgaan van de juistheid van de aanvraag.
Vast staat dat de Belastingdienst/Toeslagen op 29 augustus 2008 een digitale aanvraag om tegemoetkoming kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2008 heeft ontvangen op naam van [appellante]. Voor het indienen hiervan was vereist dat deze door de aanvrager met diens DigiD werd ondertekend, zijnde een persoonlijke inlogcode, voorzien van een wachtwoord, waarmee een persoon zich kan identificeren op websites van de overheid.
Nu de aanvraag op naam van [appellante] is gedaan, moet het er voor worden gehouden dat de aanvraag is ingediend door haar of door iemand aan wie zij haar DigiD ter beschikking heeft gesteld. Aangezien de gebruikersnaam en het wachtwoord voor DigiD strikt persoonlijk zijn, is de aanvraag aan [appellante] toe te rekenen. Dat zij, naar zij stelt, De [gastouderbureau] niet heeft gemachtigd om namens haar toeslag aan te vragen, doet hier niet aan af. Nu de aanvraag aan haar moet worden toegerekend, dient de toeslag ook van haar te worden teruggevorderd.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel betreffende het jaar 2010 niet slaagt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar medegedeeld dat wegens vermoeden van fraude haar aanvraag kinderopvangtoeslag niet werd gecontinueerd voor het jaar 2010 en nadien haar toch over 2010 kinderopvangtoeslag toegekend, aldus [appellante].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 17 augustus 2011 in zaak nr. 201100343/1/H2) vloeit reeds uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt immers slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en de voorschotverlening kan worden herzien. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen nader heeft toegelicht, is de dienst in beginsel gehouden de voorschotten te verstrekken. Eerst bij de vaststelling kan worden beoordeeld of aan alle voorwaarden en vereisten is voldaan.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
362.