201502887/1/R1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
het college van burgemeester en wethouders van Drechterland,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015, in zaak nr. 201405361/1/R1
Procesverloop
Bij uitspraak van 25 februari 2015, in zaak nr. 201405361/1/R1, heeft de Afdeling het beroep van [belanghebbende] gegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 2 april 2015, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2015, heeft het college de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2015, waar het college, vertegenwoordigd door M.H.B. Groefsema en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.P. Groen, advocaat te Hoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201405361/1/R1 is het besluit van het college van 16 april 2014 waarbij het wijzigingsplan "De Gouw 71a in Hoogkarspel" (hierna: het wijzigingsplan) is vastgesteld, vernietigd, reeds omdat niet gebleken was of het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan had voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde zoals vervat in artikel 3, lid 3.7.1, aanhef en onder i, van de regels van het bestemmingsplan "Drechterland Noord 2011" dat door de raad bij besluit van 24 oktober 2011 is vastgesteld.
2. Het college heeft verzocht om herziening van de uitspraak in zaak nr. 201405361/1/R1. Het college betoogt dat vóór de uitspraak - maar na de vaststelling van het wijzigingsplan - wel was voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde zoals vervat in artikel 3, lid 3.7.1, aanhef en onder i, van de regels van het bestemmingsplan. Het college stelt dat hij dit op de zitting van 20 januari 2015 had kunnen toelichten, zij het dat het college door toedoen van de advocaat van [belanghebbende] niet op de zitting is verschenen. In dit verband voert het college aan dat [belanghebbende] bij brief van 5 januari 2015 zijn beroep in zaaknr. 201402588/1/R1 heeft ingetrokken, maar dat in de aanhef van die brief behalve voormeld zaaknummer tevens "Gemeente Drechterland II (bestemmingsplan Gouw 71a)" stond vermeld. Het college betoogt dat hij vanwege de zinsnede "Gouw 71a" in de brief in de veronderstelling was dat [belanghebbende] zijn beroep tegen het wijzigingsplan had ingetrokken. Het college stelt derhalve niet op de zitting van 20 januari 2015 te zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw onderscheidenlijk alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
2.3. Naar het oordeel van de Afdeling is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, omdat de nadere argumenten die het college nu naar voren brengt reeds vóór de uitspraak bij het college bekend waren. Dat het college de nadere argumenten naar gesteld door toedoen van de advocaat van [belanghebbende] niet op de zitting heeft kunnen toelichten, maakt dat, wat daar ook van zij, niet anders, omdat de nadere argumenten van het college, mede gelet op de beroepsgronden van [belanghebbende], redelijkerwijs ook voorafgaand aan de zitting van 20 januari 2015 naar voren hadden kunnen worden gebracht.
Overigens kon het college ervan op de hoogte zijn dat [belanghebbende] bij brief van 5 januari 2015 niet zijn beroep in zaaknr. 201405361/1/R1 met betrekking tot het wijzigingsplan, maar zijn beroep in zaaknr. 201402588/1/R1 heeft ingetrokken. De intrekking van het beroep van [belanghebbende] in zaaknr. 201402588/1/R1 is immers bij brief van 6 januari 2015, ruim voorafgaand aan de zitting van 20 januari 2015, door de Afdeling aan het college bevestigd. In de aanhef van die brief staat naast een vermelding van het zaaknr. 201402588/1/R1 tevens vermeld dat de intrekking van het beroep betrekking had op het bestemmingsplan "Drechterland Noord herziening". Daarnaast heeft [belanghebbende] in zaaknr. 201405361/1/R1 bij brief van 7 januari 2015 aangegeven dat hij niet op de zitting van 20 januari 2015 zal verschijnen en de Afdeling daarbij verzocht om uitspraak te doen op grond van de door hem overgelegde stukken. Deze brief is door de Afdeling aan het college doorgestuurd. Gelet op het voorgaande faalt het betoog van het college.
2.4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Stoof
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
749.