201504046/1/V2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), van 12 mei 2015 in zaken nrs. 15/7416 en 15/7417 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 mei 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Jonker, advocaat te Lemmer, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen de staatssecretaris in grief 1 heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn standpunt over de ongeloofwaardigheid van de bekering in Iran niet louter heeft gebaseerd op de verklaringen van de vreemdeling over diens bezoeken aan huiskerken en over de inval in één van de huiskerken maar dat hij zijn standpunt dat de bekering ongeloofwaardig is, naast de kerkgang, tevens heeft doen steunen op de verklaringen van de vreemdeling over het proces van bekering.
2.1. Blijkens het besluit en het daarin ingelaste voornemen maken weliswaar de verklaringen van de vreemdeling over de huiskerken en de inval in één daarvan deel uit van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering maar de verklaringen van de vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering maken evenzeer deel uit van dat onderzoek. De staatssecretaris heeft gemotiveerd waarom deze verklaringen hem tot de conclusie brengen dat de bekering ongeloofwaardig is.
2.2. Door voor de vernietiging van het besluit slechts het standpunt van de staatssecretaris over de in 2.1. vermelde verklaringen van de vreemdeling over diens bezoeken aan de huiskerken en de inval in één daarvan van belang te achten, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de bekering ongeloofwaardig is, niet slechts op laatstgenoemde verklaringen heeft gebaseerd, maar ook op de verklaringen van de vreemdeling over diens motieven voor en het proces van bekering. De grief is dan ook weliswaar terecht voorgedragen maar kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, gelet op het feit dat grief 1 faalt en de overwegingen waartegen die grief zich richt, de vernietiging van het besluit van 9 april 2015 zelfstandig kunnen dragen.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015
238.