ECLI:NL:RVS:2015:2629

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
201407253/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Moerboom III' en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 19 augustus 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Wilbertoord, en de raad van de gemeente Mill en Sint Hubert. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Moerboom III', dat op 12 juni 2014 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de bouw van een woonwijk met ongeveer 50 woningen nabij zijn woning een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat zal veroorzaken. De Afdeling heeft de zaak op 17 juni 2015 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.R. Jansen, en de raad werd vertegenwoordigd door G. Middel en M.W.C. Brugman.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting die de voorziene ontsluiting op de Van Ophovenlaan op de woning van de appellant kan hebben. Dit is in strijd met de zorgvuldigheidseisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt. De Afdeling heeft de raad opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen door akoestisch onderzoek te verrichten en een planregel vast te stellen die de aanleg en instandhouding van een haag van 2 meter aan de achterzijde van de percelen met de bestemming 'Wonen' voorschrijft.

De Afdeling heeft de raad een termijn van 20 weken gegeven om het besluit te herstellen en heeft bepaald dat het nieuwe besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb hoeft te worden voorbereid. De einduitspraak over de proceskosten en vergoeding van het griffierecht zal in een latere fase worden gedaan.

Uitspraak

201407253/1/R3.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint Hubert,
en
de raad van de gemeente Mill en Sint Hubert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Moerboom III" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door G. Middel en M.W.C. Brugman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in de bouw van een woonwijk met ongeveer 50 woningen in de kern Wilbertoord in twee deelgebieden. Het noordelijke deel van deze woonwijk zal worden ontsloten op de Van Ophovenlaan en het zuidelijke deel van deze woonwijk zal worden ontsloten op de zogenoemde Verbindingsweg. [appellant] woont aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 30 m van de dichtstbij voorziene woningen. De ontsluiting is voorzien op ongeveer 10 m van de gronden van [appellant] en op ongeveer 30 m van zijn woning.
4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat de voorziene woningen nabij de Van Ophovenlaan zijn woon- en leefklimaat ernstig zullen aantasten, nu deze zijn vrije uitzicht zullen belemmeren. Daarbij wijst hij erop dat deze woningen met de achterzijde naar de weg zullen worden gebouwd en dat dit onwenselijk en niet noodzakelijk is. Hij stelt dat als gevolg van de mogelijke terreinafscheidingen en de mogelijke groenvoorziening ter plaatse een hondenuitlaatplaats zal ontstaan. Ten onrechte is niet onderzocht of een andere situering van de woningen mogelijk is en is niet uitsluitend voorzien in vrijstaande woningen.
Verder voert [appellant] aan dat de ontsluiting van de wijk op de Van Ophovenlaan tot een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat en een verkeersonveilige situatie zal leiden. De verkeersmaatregelen die volgens de raad zullen worden getroffen kunnen tot overlast leiden, nu het verkeer ter hoogte van de woning van [appellant] zal moeten remmen. Verder zal de ontsluiting de kap van monumentale bomen tot gevolg hebben en is onduidelijk om hoeveel en welke bomen het gaat. Ten onrechte zijn alternatieve manieren van ontsluiting niet onderzocht. Voorts wijst [appellant] er in het kader van de verkeersbelasting op dat de raad ervan uitgaat dat het verkeer vanuit de wijk zich zal verdelen over de Van Ophovenlaan en de Verbindingsweg, maar dat de scheiding tussen de twee delen van de woonwijk niet is verzekerd.
5. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woningen, noch de ontsluiting, zullen leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. De raad heeft gekozen voor een situering van de woningen op enige afstand van en met de achtererven richting de Van Ophovenlaan, omdat dit vanwege het wegverkeerslawaai nodig is. Om een groene overgang te creëren van de openbare ruimte naar de voorziene woningen is op de achtererfgrenzen een 2 m hoge haag wenselijk.
Door de situering met de achtererven naar de weg kan voorts worden volstaan met één ontsluiting van dit deel van de wijk op de Van Ophovenlaan. Meer uitritten op deze weg zouden het fietspad langs de Van Ophovenlaan te vaak doorkruisen en leiden tot de kap van veel bomen. De gekozen ontsluiting is verkeerskundig acceptabel en past bij een heldere wegenstructuur in de voorziene woonwijk. De locatie van de uitrit ligt in het verlengde van de ontsluitingsweg door dit deelgebied. Voorts heeft de raad bij de situering van de ontsluiting rekening gehouden met een optimale verdeling van de bouwkavels. Er is bewust niet gekozen voor een doorgaande verbinding tussen de twee deelgebieden, zodat het verkeer van deze gebieden zich gelijkmatig zal verdelen over de Van Ophovenlaan en de Verbindingsweg. Voorts heeft de raad gesteld dat niet aannemelijk is dat de geluidbelasting bij de woning van [appellant] substantieel zal toenemen en dat hiernaar pas onderzoek hoeft te worden verricht als sprake zou zijn van een reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder.
6. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" bestemde gronden onder meer bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wegen en paden voor langzaam verkeer en hulpdiensten.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, tuinen en erven.
Ingevolge lid 6.2.1, onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge lid 6.2.1, onder b, mogen ter plaatse van de aanduidingen "vrijstaand", "twee-aaneen" en "aaneengebouwd" uitsluitend de aangeduide type(n) worden gebouwd.
Ingevolge lid 6.2.3, onder c, mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 2 m.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, kan het bevoegd gezag afwijken van de planregels en onder voorwaarden toestaan dat (a) bouwgrenzen worden overschreden, (b) de maximale bouwhoogte van gebouwen wordt overschreden, (c) de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd en (d) straatmeubilair wordt geplaatst.
Tegenover de woning van [appellant] liggen gronden met de bestemming "Wonen" met een bouwvlak waaraan de bouwaanduidingen "twee-aaneen" en "vrijstaand" en een maximale bouwhoogte van 9 m zijn toegekend. Tussen de gronden met de bestemming "Wonen" en de woning van [appellant] liggen gronden met de bestemming "Verkeer", waar de Van Ophovenlaan en een fietspad liggen. Het noordelijke deelgebied van de wijk wordt door middel van een plandeel met de bestemming "Verkeer" ontsloten op de Van Ophovenlaan. Het plan voorziet niet in een verkeersverbinding tussen de twee deelgebieden.
7. De Afdeling stelt vast dat het plan op een afstand van ongeveer 30 m van de woning van [appellant] voorziet in geschakelde of vrijstaande woningen met een maximale bouwhoogte van 9 m bij een goothoogte van 4 m. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er bewust voor gekozen is om aan de buitenranden van het plangebied, zoals aan de Van Ophovenlaan, een lagere maximale bouwhoogte toe te staan dan voor de daarachter gelegen gedeelten van het plangebied in verband met de entree van het dorp en het uitzicht van omwonenden. Door de situering van de bouwvlakken en de wegenstructuur van de wijk zullen deze woningen met de achterzijde naar de Van Ophovenlaan worden gesitueerd. Bij de keuze voor deze situering heeft de raad betrokken dat het geluid van de Van Ophovenlaan met zich brengt dat enige afstand tot de weg aangehouden moet worden en diepe achtertuinen hiervoor van belang zijn. Deze keuze is niet onredelijk. Nu de gronden waar deze woningen zijn voorzien thans onbebouwd zijn, zal het uitzicht van [appellant] als gevolg van het plan verslechteren. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht, gelet op de afstand tot de woningen en de maximale bouwhoogte hiervan, zich niet zal voordoen. Dat ter plaatse naast vrijstaande woningen ook is voorzien in zogenoemde twee-aaneen woningen maakt dit niet anders, nu niet aannemelijk is dat als gevolg hiervan het uitzicht van [appellant] ernstig zal verslechteren. Het betoog faalt.
8. Over het betoog dat op gronden aan de achterzijde van de woningen nabij het fietspad honden uitgelaten zullen worden, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat mogelijke overlast hiervan kan worden tegengegaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Over de haag met een hoogte van 2 m aan de achterzijde van de woningen heeft de raad ter zitting verklaard dat hij deze vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De bestemming "Verkeer" maakt groenvoorzieningen mogelijk, zodat een haag achter de tuinen van de voorziene woningen weliswaar mogelijk is, maar deze is niet verzekerd. Nu de raad een haag van 2 m voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woningen noodzakelijk acht heeft hij niet met deze regeling kunnen volstaan en had hij de realisering en instandhouding van deze haag als een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in het plan moeten opnemen. Het betoog slaagt.
9. Over het betoog dat niet is verzekerd dat de twee deelgebieden wat verkeer betreft gescheiden blijven overweegt de Afdeling dat het plan voorziet in twee deelgebieden die elk op een afzonderlijke wijze worden ontsloten. Voor zover [appellant] heeft gewezen op de in artikel 12, lid 12.1, van de planregels vervatte afwijkingsbevoegdheid stelt de Afdeling vast dat deze afwijkingsbevoegdheid niet voorziet in de aanleg van een doorgaande verbinding tussen de twee deelgebieden. Voorts maakt het plan een doorgaande verbinding tussen de twee deelgebieden via de bestaande omliggende wegstructuur niet mogelijk, aangezien gronden met de bestemming "Groen" dat verhinderen. Deze bestemming voorziet weliswaar in wegen en paden voor langzaam verkeer en voor hulpdiensten, maar maakt een doorgaande verbinding voor regulier verkeer niet mogelijk.
Het betoog faalt.
10. Over de voorziene ontsluiting op de Van Ophovenlaan overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemmingsregeling een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft voor een ontsluiting op een afstand van ongeveer 30 m van de woning van [appellant] gekozen en heeft hierbij betrokken dat een ontsluiting op deze plaats tot een heldere wegenstructuur en een verkeerskundig acceptabele oplossing leidt zonder dat er veel bomen moeten worden gekapt. De raad heeft uiteengezet dat een noordelijker situering van de ontsluiting ongewenst is omdat in dat geval een minder heldere wegenstructuur ontstaat en dit leidt tot een suboptimale verdeling van de bouwkavels. Voorts heeft de raad als uitgangspunt genomen dat de bestaande bomenrij zo veel mogelijk intact moet blijven en heeft hij daarom gekozen voor een ontsluiting waarbij slechts enkele bomen moeten worden gekapt. Dat voor de ontsluiting wel één of enkele bomen moeten worden gekapt brengt niet met zich dat de raad het plandeel met de bestemming "Verkeer" om deze reden niet heeft mogen vaststellen, nu niet aannemelijk is gemaakt dat als gevolg hiervan een ruimtelijk onaanvaardbare situatie zal ontstaan. Het betoog faalt.
11. Vast is komen te staan dat op de Van Ophovenlaan binnen de bebouwde kom een maximale toegestane snelheid van 50 km per uur geldt en buiten de bebouwde kom geldt een maximale toegestane snelheid van 60 km per uur. Uit het "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Moerboom III" van het onderzoeksbureau RBM van 5 februari 2014 volgt dat door het plan het verkeer op de Van Ophovenlaan zal toenemen tot 2.012 motorvoertuigbewegingen per etmaal in 2023. Mede gelet op de maximaal toegestane snelheden, het feit dat het verkeer als gevolg van het plan zal toenemen en de situering van de ontsluiting zal het woon- en leefklimaat van [appellant] hierdoor in enige mate kunnen worden aangetast. Daarbij betrekt de Afdeling dat aannemelijk is dat verkeer op de Van Ophovenlaan van en naar de voorziene woningen juist zal moeten afremmen en optrekken nabij het perceel van [appellant] vanwege de ontsluiting.
De Afdeling stelt vast dat uitsluitend akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke geluidbelasting op de gevels van de voorziene woningen, maar dat het akoestisch onderzoek ten onrechte niet ziet op de gevolgen van de voorziene ontsluiting voor bestaande woningen aan de Van Ophovenlaan. Dat de Wet geluidhinder hiertoe in dit geval niet verplicht ontslaat de raad niet van de verplichting om in het kader van een goede ruimtelijke ordening te bezien of het plan bij bestaande woningen geen onaanvaardbare geluidbelasting tot gevolg heeft. Dit klemt te meer nu de geluidbelasting vanwege de Van Ophovenlaan juist aanleiding is geweest om de voorziene woningen te situeren op een afstand van 20 m van de weg en dat het noodzakelijk is gebleken om, ook bij die situering, voor deze woningen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Onder die omstandigheden heeft de raad het plan niet mogen vaststellen zonder tevens onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting bij de op ongeveer 5 m afstand van de weg staande woning van [appellant].
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
12. De conclusie is dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 8 en 11:
- een planregel vast te stellen, inhoudende dat het gebruik van de percelen met de bestemming "Wonen", grenzend aan de Van Ophovenlaan, uitsluitend is toegestaan indien aan de achterzijde van deze percelen een haag van 2 m wordt aangelegd en in stand gehouden;
- akoestisch onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de ontsluiting op de Van Ophovenlaan op de woning van [appellant] en zo nodig het plan naar aanleiding hiervan te wijzigen;
- het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen.
Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Het door de raad te nemen nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Mill en Sint Hubert op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 12 juni 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Moerboom III" te herstellen door:
- een planregel vast te stellen, inhoudende dat het gebruik van de percelen met de bestemming "Wonen", grenzend aan de Van Ophovenlaan, uitsluitend is toegestaan indien aan de achterzijde van deze percelen een haag van 2 m wordt aangelegd en in stand gehouden;
- akoestisch onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de ontsluiting op de Van Ophovenlaan op de woning van [appellant] en zo nodig het plan naar aanleiding hiervan te wijzigen;
- het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Helder w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
459-829.