ECLI:NL:RVS:2015:264

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
201401168/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Zomerhuizenterreinen Oosterpark 36 te Oostkapelle

Op 4 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Veere. De zaak betreft een wijzigingsplan dat op 14 januari 2014 door het college is vastgesteld, waarbij de bestemming van het perceel Oosterpark 36 te Oostkapelle is gewijzigd van 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen'. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat het wijzigingsplan onzorgvuldig is voorbereid en bekendgemaakt, en dat hij ten onrechte niet is gehoord. Het college heeft in een verweerschrift aangegeven dat de voorgeschreven voorbereidingsprocedure correct is doorlopen en dat inspraak geen verplichting is in deze procedure. De Afdeling heeft de zaak op 29 oktober 2014 ter zitting behandeld, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat het college de wijzigingsbevoegdheid heeft toegepast zoals opgenomen in het bestemmingsplan. De appellant betoogt dat het wijzigingsplan ongewenste precedentwerking kan hebben en dat het college alle verzoeken om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zal inwilligen, wat kan leiden tot ongewenste gevolgen voor de recreatiewoningen. De Afdeling stelt vast dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan het mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat de wijziging van de bestemming gerechtvaardigd is, gezien de geschiktheid van de woning voor permanente bewoning en de naleving van de minimale eisen uit het Bouwbesluit.

De Afdeling concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 februari 2015.

Uitspraak

201401168/1/R2.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het college het wijzigingsplan "Zomerhuizenterreinen Oosterpark 36 te Oostkapelle" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heef nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2014, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het wijzigingsplan heeft het college de bestemming van het perceel Oosterpark 36 te Oostkapelle omgezet van "Recreatie-Verblijfsrecreatie" naar "Wonen" door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 19.2 van het bestemmingsplan "Zomerhuizenterreinen".
2. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan onzorgvuldig is voorbereid en bekendgemaakt, omdat er geen inspraakrondes hebben plaatsgevonden, hij ten onrechte niet is gehoord en omdat het lokale blad ‘De Faam’ waarin het wijzigingsplan is bekendgemaakt niet alle eigenaren van de recreatiewoningen bereikt nu die verspreid over het land wonen. Tevens is de in de publicatie vermelde beroepstermijn onjuist.
2.1. Het college stelt dat hij de van toepassing zijnde voorgeschreven voorbereidingsprocedure op juiste wijze heeft doorlopen.
2.2. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Conform deze procedure is [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde procedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de planprocedure en het wijzigingsplan. Evenmin bestaat een verplichting om de indiener van een zienswijze te horen alvorens over de vaststelling van een wijzigingsplan te besluiten. De beroepsgronden inzake het bekendmaken van het bestreden besluit en de in de publicatie vermelde beroepstermijn hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden die dateren van na het nemen van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Het betoog faalt.
3. Ingevolge artikel 19, lid 19.2, van het bestemmingsplan "Zomerhuizenterreinen" zijn burgemeester en wethouders bevoegd om ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" een recreatiewoning om te zetten in een reguliere woning, door de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" te wijzigen in de bestemming "Wonen", met dien verstande dat:
a. het toegestaan is om na wijziging hetzelfde aantal vierkante meters aan bebouwing te realiseren ten behoeve van een woning als was toegestaan op basis van de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie";
b. na wijziging het aantal toegestane recreatiewoningen, zoals is aangeduid met de aanduiding ‘maximum aantal recreatiewoningen' moet worden gereduceerd met het aantal omgezette recreatiewoningen.
4. In de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Zomerhuizenterreinen" is opgenomen dat de gemeenteraad van Veere (hierna: de raad) in 2012 een besluit heeft genomen over het al dan niet toestaan van permanente bewoning van zomerhuizenterreinen. Bij het bepalen of medewerking wordt verleend voor de permanente bewoning worden de volgende zaken afgewogen:
1. De ruimtelijke inrichting van een gebied;
2. Praktische en sociale aspecten;
3. Rijks- en provinciaal beleid.
Ruimtelijk gezien zijn de meeste recreatiegebieden op basis van de ruimtelijke ligging, inrichting en ontsluiting niet of minder geschikt als woongebied. Oosterpark vormt hierop een duidelijke uitzondering. Het is een zomerhuizenterrein dat qua ligging en inrichting in aanmerking zou kunnen komen voor een mix van permanent en recreatief wonen (deeltijdwonen). De argumenten hiervoor zijn:
- de infrastructuur in Oosterpark voldoet aan de eisen die voor een woongebied gelden (parkeren, riolering, wegbreedte, bereikbaarheid voor hulpdiensten);
- de ontsluiting van het terrein is met 4 in- en uitgangen goed geregeld;
- het terrein vormt qua ligging geen apart woongebied, maar sluit aan op het gebied aan de westzijde van de Duinweg en de kern zelf. Voorzieningen die bij een permanent woongebied horen, liggen hiermee op korte afstand;
- de perceelsgrootte is gemiddeld 250 tot 750 m2. Het gebied is hiermee berekend op extra bouwmogelijkheden voor vergunningvrij bouwen die een woonbestemming met zich mee brengt. Het sluit tevens goed aan bij de behoeften en wensen van permanente bewoning.
Het in 1 keer wijzigen van alle woningen in Oosterpark heeft direct gevolgen voor de regionale woningbouwplanning. Om dit effect af te zwakken kan gekozen worden voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Hiermee wordt individuele eigenaren de kans geboden om hiervan gebruik te maken en wordt de omzetting over vele jaren uitgespreid. Tevens wordt onnodige omzetting voorkomen bij woningen waar het gebruik recreatief blijft, aldus de raad.
5. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan leidt tot ongewenste precedentwerking omdat het college gelet op de gehanteerde toets alle verzoeken om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in geval van het Oosterpark zal inwilligen. Daarmee ontstaat een situatie alsof aan de gronden van dit park een woonbestemming is toegekend terwijl de raad er niet toe is overgegaan om deze bestemming aan de gronden toe te kennen. [appellant] vreest dat indien permanente bewoning op het recreatiewoningenterrein op grote schaal gaat plaatsvinden dat nadelige gevolgen heeft voor het gebruik van de recreatiewoningen onder meer omdat de omgeving veel intensiever zal worden gebruikt.
6. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat na afweging van de betrokken belangen wijziging van de bestemming ter plaatse van de gronden aan Oosterpark 36 is gerechtvaardigd.
6.1. De Afdeling stelt vast dat in het onherroepelijk geworden bestemmingsplan de opgenomen wijzigingsbevoegdheid het mogelijk maakt ter plaatse van het recreatiewoningenterrein de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" te wijzigen in de bestemming "Wonen" .
6.2. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijziging gaat om een bevoegdheid. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, mede gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
6.3. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat na afweging van de betrokken belangen wijziging van de oorspronkelijke bestemming in dit geval is gerechtvaardigd. Het college heeft hierbij in aanmerking genomen dat de woning Oosterpark 36 qua veiligheid en gezondheid geschikt is om permanent te worden bewoond en dat ook voldaan is aan de terzake geldende minimale eisen als opgenomen in het Bouwbesluit. De gestelde gevolgen voor de omgeving die worden veroorzaakt doordat permanente bewoning op een grotere schaal zal plaatsvinden, wat daar ook van zij, behoefde het college bij de belangenafweging niet in aanmerking te nemen omdat dat thans niet aan de orde is. Besluiten omtrent toekomstige verzoeken om wijziging van de bestemming liggen thans niet voor. Het college heeft overigens ter zitting aangegeven dat toekomstige verzoeken om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ieder op hun eigen merites zullen worden beoordeeld en waarbij dan ook de gevolgen van reeds plaatsgevonden hebbende wijzigingen betrokken zullen worden. Het betoog faalt.
6.4. De Afdeling stelt tot slot vast dat het betoog van [appellant], voor zover niet ter zitting ingetrokken, met betrekking tot in het kader van het vooronderzoek beweerdelijk plaatsgevonden hebbende ongeoorloofde interventies, waarvan overigens niet is gebleken, de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan aantasten. Dat betoog faalt reeds daarom.
6.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
224.