ECLI:NL:RVS:2015:2683

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
201410248/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering omgevingsvergunning voor nevenactiviteiten op perceel te Biezenmortel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Haaren tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 25 november 2014 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van het college van 12 mei 2014 vernietigd, waarin het college weigerde een omgevingsvergunning te verlenen voor nevenactiviteiten op een perceel in Biezenmortel. Het college had de aanvraag om omgevingsvergunning op 5 november 2013 ontvangen, maar besloot pas na de termijn van 20 januari 2014. De rechtbank oordeelde dat de vergunning van rechtswege was verleend omdat het college niet tijdig had beslist. Het college ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het na 20 januari 2014 niet meer bevoegd was om te beslissen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 augustus 2015 behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag niet als gewijzigd mocht beschouwen zonder een formele wijziging. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was en dat de vergunning van rechtswege was verleend. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

201410248/1/A1.
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 november 2014 in zaak nr. 14/2056 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2014 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] beschikking eerste fase te verlenen voor het hebben van nevenactiviteiten op het perceel [locatie] te Biezenmortel, gemeente Haaren (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 25 november 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 mei 2014 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. G.A.M. Jongbloed, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wordt op verzoek van de aanvrager een omgevingsvergunning in twee fasen verleend. De eerste fase heeft slechts betrekking op de door de aanvrager aan te geven activiteiten.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e.
2. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil of aan [wederpartij] voor het gebruik van het perceel ten behoeve van nevenactiviteiten een omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. Het college betoogt in dit verband dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het na 20 januari 2014 niet meer bevoegd was op de aanvraag om omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel ten behoeve van nevenactiviteiten te beslissen, nu voor deze activiteiten op die dag van rechtswege aan [wederpartij] een vergunning is gegeven. In dit verband voert het college aan dat [wederpartij] bij e-mail van 16 januari 2014 aan hem heeft laten weten dat de aanvraag om omgevingsvergunning naar een gefaseerde aanvraag zal worden aangepast en dit tot gevolg heeft dat op de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Ook kan uit andere gedragingen van [wederpartij] worden afgeleid dat hij beoogde de aanvraag aan te passen, aldus het college.
2.1. Het college heeft op 5 november 2013 van [wederpartij] een aanvraag ontvangen waarin [wederpartij] verzoekt om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het perceel ten behoeve van nevenactiviteiten. Deze nevenactiviteiten bestaan uit het verhuren van trikes aan derden en een statische opslag van caravans, campers, vouwwagens en oldtimers van derden. Als hoofdactiviteit wordt op het perceel een agrarisch bedrijf geëxploiteerd.
Het college heeft bij brief van 5 november 2013 de ontvangst van de aanvraag om omgevingsvergunning bevestigd en aangegeven dat op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. Bij brief van 5 december 2013 heeft het college [wederpartij] verzocht uiterlijk 6 januari 2014 de aanvraag om omgevingsvergunning aan te vullen en heeft het met toepassing van artikel 4:15, eerste lid, van de Awb de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort. Bij brief van 23 december 2013 heeft [wederpartij] aanvullende gegevens verstrekt. [wederpartij] heeft op 16 januari 2014 aan het college een e-mail gestuurd met betrekking tot zijn eerder ingediende aanvraag. In deze e-mail is vermeld: "Inge, bij deze wil ik laten weten de huidige aanvraag te willen aanpassen. De aangepaste tekening fase 1 zal komende week worden ingediend en waarschijnlijk het milieugedeelte fase 2 ook. (…)". Na ontvangst van deze e-mail heeft het college bij brief van 17 januari 2014 aan [wederpartij] meegedeeld dat op de aanvraag beschikking eerste fase de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Het college heeft op 17 februari 2014 een ontwerpbesluit genomen. Op 20 februari 2014 heeft het college van [wederpartij] een aanvraag om beschikking tweede fase met betrekking tot milieuactiviteiten op het perceel ontvangen. Bij besluit van 12 mei 2014 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] beschikking eerste fase te verlenen voor het gebruik van het perceel ten behoeve van de aangevraagde nevenactiviteiten.
2.2. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013 in zaak nr. 201302047/1/A1 overwogen dat het bestuursorgaan na ontvangst van een aanvraag om omgevingsvergunning tijdig dient te bezien welke procedure daarop ingevolge de Wabo van toepassing is. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. Dit betekent dat indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat de aangevraagde activiteit binnen de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid valt maar niet binnen de daarvoor geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen, uit artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, volgt dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, ongeacht of de aangevraagde activiteit voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid. In dit verband moet de reikwijdte van de bevoegdheid om binnenplans van het bestemmingsplan af te wijken voor een project dus worden onderscheiden van de voorwaarden om toepassing te geven aan de bevoegdheid.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college naar aanleiding van de e-mail van 16 januari 2014 ten onrechte de op 5 november 2013 ingediende aanvraag heeft aangemerkt als een aanvraag eerste fase waarbij de activiteit milieu als fase 2 wordt aangevraagd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college eerst nadat het een gewijzigde aanvraag heeft ontvangen, dient te beslissen of de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure op een aanvraag van toepassing is. De e-mail van 16 januari 2014 betreft, anders dan het college stelt, geen wijziging van de aanvraag. Uit deze e-mail kan uitsluitend worden afgeleid dat [wederpartij] voornemens is zijn aanvraag aan te passen naar een gefaseerde aanvraag. Het enkele voornemen om een aanvraag te wijzigen kan niet worden aangemerkt als een feitelijke wijziging van de aanvraag. De omstandigheid dat [wederpartij], naar door het college gesteld, voorafgaand aan de e-mail van 16 januari 2014 in een gesprek met een ambtenaar heeft aangegeven zijn vergunningaanvraag te willen wijzigen naar een vergunningaanvraag eerste fase, geeft geen grond voor een ander oordeel. [wederpartij] heeft ter zitting toegelicht dat de e-mail, die hij, in tegenstelling tot zijn aanvraag, zonder overleg met zijn adviseur heeft verstuurd, een reactie is op het eerder die dag met ambtenaren gevoerd gesprek over de door hem op 5 november 2013 ingediende aanvraag. Volgens hem bestond er bij de ambtenaren verwarring of de activiteiten ook vergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo en was de e-mail uitsluitend ter informatie bedoeld. Dat [wederpartij] op verzoek van het college zijn op 20 februari 2014 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning niet heeft willen intrekken, doet er niet aan af dat het college de op 5 november 2013 ingediende aanvraag niet mocht aanmerken als een aanvraag om beschikking eerste fase.
Nu het college, zonder een gewijzigde aanvraag te ontvangen, er niet van uit mocht gaan dat de aanvraag om omgevingsvergunning van 5 november 2013 was gewijzigd in een gefaseerde aanvraag, is voor de beantwoording van de vraag of op de aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitbreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, de aanvraag zoals ingediend op 5 november 2013 bepalend. De aangevraagde nevenactiviteiten op het perceel zijn, naar ook niet in geschil is, in strijd met het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Tussen partijen is evenmin in geschil dat de activiteiten vallen binnen de reikwijdte van de in de planregels gegeven bevoegdheid tot het verlenen een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, zodat de aanvraag beoordeeld diende te worden als een aanvraag tot het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor afwijking, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo. Gelet op artikel 3.7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo, is op deze aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, het college, gelet op artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4:15, eerste lid, van de Awb, uiterlijk op 20 januari 2014 op de aanvraag diende te beslissen. Het college heeft niet binnen deze termijn op de op 5 november 2013 ingediende aanvraag besloten. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de door [wederpartij] gevraagde vergunning van rechtswege aan hem is gegeven.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaren tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Haaren een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015
414-789.